De Belgische economie zou als gevolg van de coronacrisis in 2020 haar grootste krimp kennen sinds de Tweede Wereldoorlog (-10,5%). Naast haar omvang wordt deze recessie gekenmerkt door haar niet-economische oorsprong en door haar impact op nagenoeg alle sectoren, zij het in uiteenlopende mate. Tegen die achtergrond, en rekening houdend met de sectorale structuur van elk gewest, wordt de krimp van het bbp in 2020 geraamd op -11,1% in Vlaanderen, op -10,3% in Wallonië en op -9,3% in Brussel.
In dit scenario zouden de bedrijfstakken en de gewesten die het zwaarst worden getroffen, het sterkst herstellen in 2021 en 2022. Het Vlaamse bbp zou dan groeien met resp. 8,6% en 3,6%, het Waalse bbp met 8,0% en 3,2% en het Brusselse bbp met 7,2% en 2,6%.
In de periode 2023-2025 zou de dynamiek van de economische activiteit meer in overeenstemming zijn met de in het recente verleden vastgestelde trends. De Belgische economie zou dan een groei van gemiddeld 1,3% laten optekenen. In Brussel zou de groei niet meer dan 0,9% bedragen, terwijl ze in Vlaanderen uitkomt op 1,5% en in Wallonië op 1,1%. De economische activiteit blijft in de drie gewesten evenwel onder het niveau dat zonder de pandemie mogelijk was geweest.
De werkloosheidsgraad zou aanzienlijk stijgen in 2020 en 2021
Het verlies aan arbeidsplaatsen ten gevolge van de coronacrisis bleef tot dusver voornamelijk beperkt tot tijdelijke of atypische arbeidsovereenkomsten. Contracten van onbepaalde duur bleven grotendeels gespaard, ten koste van een tijdelijke daling van de gemiddelde productiviteit. De ondernemingen hebben daarbij op grote schaal gebruikgemaakt van het versoepelde systeem voor tijdelijke werkloosheid om het arbeidsvolume te verminderen. De activiteit in de marktsector wordt echter duurzaam geraakt door de crisis, zodat uiteindelijk ook de reguliere loontrekkende en de zelfstandige werkgelegenheid worden getroffen.
De Belgische werkgelegenheid zou over 2020 en 2021 samen met 108 000 personen dalen, of gemiddeld met 1,1% per jaar. Gemeten volgens werkplaats, zou het banenverlies met gemiddeld -0,9% iets minder uitgesproken zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (-13.000 banen voor de twee jaar samen) en gemiddeld -1,1% bedragen voor het Vlaamse en het Waalse Gewest (resp. -66.000 en -29.000 banen).
In 2022 neemt de werkgelegenheid aanzienlijk toe in de drie gewesten (+1,6% in Vlaanderen, +1,4% in Wallonië en +1,0% in Brussel). In de periode 2023-2025 blijft de groei arbeidsintensief. De werkgelegenheid zou gemiddeld met 1,0% per jaar toenemen in het Vlaamse Gewest, met 0,9% in het Waalse Gewest en met 0,5% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Tijdens de periode 2020-2021 zou, rekening houdend met een nog steeds gunstige evolutie van het pendelsaldo, de werkgelegenheid van de Brusselaars veel minder dalen (-0,3% per jaar) dan de werkgelegenheid op het grondgebied van het gewest. De groei van de werkgelegenheid van de Vlaamse en Waalse inwoners van hun kant is vergelijkbaar met die op het grondgebied van het gewest.
In de periode 2022-2025 zou de werkgelegenheid van de Brusselaars, net als in het recente verleden, opnieuw sneller groeien (gemiddeld met 1,2% per jaar) dan de werkgelegenheid in het Hoofdstedelijk Gewest; ze zou ook dynamischer zijn dan de werkgelegenheid van de Vlaamse en de Waalse ingezetenen (beide gemiddeld 1,0% per jaar).
De werkloosheidsgraad stijgt aanzienlijk op korte termijn, nl. van 5,9% in 2019 tot 8,9% in 2021 in Vlaanderen, van 12,5% tot 14,8% in Wallonië en van 15,5% tot 16,5% in Brussel. Dit komt overeen met een toename van de werkloosheid over 2020 en 2021 samen van 101 000 personen in Vlaanderen, 39 000 personen in Wallonië en 6 000 personen in Brussel. De beperktere stijging in Brussel wordt verklaard door de kleinere daling van de tewerkstelling van de Brusselaars, maar ook door het feit dat de daling van de netto externe migratie (na de tijdelijke sluiting van de Belgische en Europese grenzen in 2020) de groei van het arbeidsaanbod in Brussel relatief sterker afremt dan in Vlaanderen of Wallonië.
Naarmate de werkgelegenheid vervolgens toeneemt, daalt de werkloosheidsgraad in de drie gewesten en bedraagt hij in 2025 nog 13,4% in Brussel, 6,4% in Vlaanderen en 12,1% in Wallonië.
De daling van het reëel beschikbaar gezinsinkomen in 2020 blijft relatief beperkt
Ondanks de omvang van de economische schok houdt het reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen relatief goed stand in 2020. De impact op het beschikbaar inkomen wordt verzacht door het mechanisme van de automatische fiscale stabilisatoren en door overheidsmaatregelen (voornamelijk de uitbreiding van de tijdelijke- werkloosheidsregeling, het overbruggingsrecht en de hinder- en compensatiepremies voor zelfstandigen). Het reëel beschikbaar inkomen van de huishoudens zou in Brussel dalen met 1,8%, in Wallonië met 1,4% en in Vlaanderen met 2,5%. De meer uitgesproken daling in Vlaanderen is onder meer toe te schrijven aan de iets sterkere terugval van de activiteit en de werkgelegenheid en aan het relatief kleinere aandeel van de overheidslonen (die niet worden beïnvloed door de crisis) in de loonmassa.
In 2021 en 2022 is de herneming van het reëel beschikbaar inkomen daarentegen het meest uitgesproken in Vlaanderen (respectievelijk 3,0% en 2,3%). In Wallonië zou het stijgen met 2,4% en 2,0%, terwijl de Brusselse gezinnen hun reëel beschikbaar inkomen zouden zien toenemen met 3,1% in 2021 (een jaar waarin de tewerkstelling naar woonplaats in Brussel relatief weinig afneemt) en met 1,9% in 2022.
In de periode 2023-2025 zou de ontwikkeling van het reëel beschikbaar inkomen meer in overeenstemming zijn met het recente verleden en gemiddeld 1,1% per jaar bedragen in Brussel, 1,4% in Vlaanderen en 1,2% in Wallonië.
De rekeningen van de verschillende gefedereerde entiteiten vertonen een aanzienlijk tekort in 2020, dat nadien gedeeltelijk wordt teruggedrongen
De recessie en de steunmaatregelen leiden tot een forse verslechtering van de Belgische overheidsfinanciën in 2020. De budgettaire gevolgen zijn het zwaarst voor de federale overheid en de sociale zekerheid, maar ook de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie boeken in dat jaar een historisch hoog tekort. Op middellange termijn blijft elke gefedereerde entiteit deficitair, al is dat maar gedeeltelijk toe te schrijven aan de naweeën van de coronacrisis. De geplande investeringen en andere beleidsinitiatieven die vóór de gezondheidscrisis door de verschillende gefedereerde entiteiten werden beslist, dragen in belangrijke mate bij tot het bestendigen van hun tekorten.
Bron: Federaal Planbureau