Volgens nieuwe vooruitzichten van het Federaal Planbureau zou het armoederisico van de Belgische bevolking dalen tot 2030 en nadien opnieuw stijgen, al zijn er verschillen per leeftijdsgroep. Onder meer door de stijging van de werkgelegenheid ondervindt de bevolkingsgroep tussen 55 en 66 jaar de sterkste daling van het armoederisico. De daling bij de ouderen (67+) komt pas ten einde in de jaren 2040, gevolgd door een stijging vanaf het begin van de jaren 2050.
Huishoudens zonder betaald werk bepalen het armoederisico op actieve leeftijd en indirect ook dat van kinderen
Net zoals voor de volledige Belgische bevolking zou het armoederisico van 18- tot 54-jarigen dalen tot begin 2030. Bij de 55- tot 66-jarigen is de daling van armoederisico het sterkst, al zou die pas medio 2030 omkeren.
Betaald werk is een indirecte maar bepalende factor achter de evolutie bij de bevolking op actieve leeftijd: er wordt verwacht dat de werkzaamheidsgraad de komende jaren zal stijgen, vooral bij de 55- tot 66-jarigen, waardoor het aantal ‘baanloze’ huishoudens zal dalen, en dus ook het armoederisico. Het gaat om huishoudens met personen op actieve leeftijd, maar waar niemand betaald werk heeft. Voor hun levensonderhoud zijn ze dus afhankelijk van uitkeringen. Het armoederisico van deze ‘baanloze’ huishoudens is aanzienlijk groter dan dat van huishoudens waar tenminste één persoon betaald werk heeft.
Vanaf het begin van de jaren 2030 zou het armoederisico opnieuw stijgen bij de actieve bevolking, omdat de verwachte loongroei, in de veronderstelling van een geleidelijke productiviteitsstijging, op lange termijn de gezinsinkomens, en dus de armoededrempel sneller doet stijgen dan het leefloon en de minimumuitkeringen in de invaliditeit en de werkloosheid die worden verhoogd volgens de welvaartsaanpassingen voorzien in het Generatiepact.
Een gelijkaardige evolutie zien we bij kinderen t.e.m. 17 jaar. Zij leven doorgaans in het huishouden van hun ouder(s), waardoor hun armoederisico dat van de 18- tot 54-jarigen volgt.
Armoederisico bij ouderen: welvaartsaanpassingen en de armoededrempel
Voor de groep ouderen (67+) zou het armoederisico dalen tot het midden van de jaren 2040 om vanaf het begin van de jaren 2050 weer te stijgen.
Deze evolutie is gekoppeld aan de welvaartsaanpassingen: zo voorziet het Generatiepact dat de minimumpensioenen en de Inkomensgarantie voor ouderen (IGO) de komende decennia met 1% per jaar zullen stijgen. Een stijging die de armoededrempel overtreft, waardoor het armoederisico van ouderen daalt.
Toch zou het armoederisico onder ouderen na 2045 opnieuw stijgen, omdat op lange termijn de verwachte loongroei de armoededrempel sneller zou doen stijgen dan de minimumpensioenen en de IGO.
Dit is vooral het geval voor oudere immigranten die verhoudingsgewijs vaker moeten terugvallen op de IGO, omdat zij vanwege kortere loopbanen lagere pensioenen genieten.
Geen daling voor oudere alleenstaande vrouwen
Binnen de groep 67-plussers verschilt de evolutie van het armoederisico sterk naargelang het gezinstype.
Bij koppels zou het armoederisico sterk dalen tot 2050, omdat wordt verwacht dat meer gepensioneerde vrouwen een eigen rustpensioen opbouwen.
Bij alleenstaande vrouwen zou het armoederisico stabiliseren tot medio 2040, waarna het opnieuw scherp zou toenemen. De reden hiervoor is dat er een verschuiving plaatsvindt van weduwen, met een beperkt armoederisico, naar nooit gehuwde of gescheiden vrouwen bij wie het armoederisico hoger ligt.
Het verloop voor alleenstaande mannen is gelijkaardig aan dat van alleenstaande vrouwen, maar hun armoederisico is steeds aanzienlijk lager.
Bron: Federaal Planbureau
NB : Een persoon loopt een risico op armoede indien zijn of haar huishouden een equivalent beschikbaar inkomen heeft dat lager is dan de armoededrempel, gedefinieerd als 60% van het mediaan equivalent beschikbaar inkomen in dat jaar.
De armoederisico’s verschillen vooral voor ouderen van de ‘EU-SILC’-resultaten, vanwege een lagere armoededrempel en verschillen in het inkomensconcept.
Deze nieuwe projectie volgt een scenario met het huidige beleid inzake pensioenen en andere uitkeringen en de verwachte demografische en sociaal-economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau, volgens het referentiekader van de Studiecommissie voor de Vergrijzing.