De ‘Economische vooruitzichten 2015-2020’, net gepubliceerd door het Federaal Planbureau, kondigen een groeiherstel van de Belgische economie aan. Die groei is nog relatief bescheiden (gemiddeld 1,5 % per jaar), maar zou gepaard gaan met een vrij sterke werkgelegenheidsgroei (gemiddeld bijna 34 000 jobs per jaar).
Het economisch gewicht van de gezamenlijke overheid zou afnemen, o.m. in termen van werkgelegenheid, en samen met de daling van de rentelasten bijdragen tot de aanzienlijke vermindering van het overheidstekort, dat 1,1 % van het bbp zou bedragen in 2020.
Herstel van de groei, zwakke inflatie
De economische groei van de eurozone zou aantrekken tot 1,5 % in 2015 en tot 1,8 % in 2016. Die verbetering zou te danken zijn aan verschillende factoren: de forse daling van de olieprijzen, de depreciatie van de euro, de bijkomende maatregelen van de ECB, het nieuw Europees investeringsplan en een minder restrictief begrotingsbeleid. Vervolgens (2017-2020) zou de bbp-groei van de eurozone gemiddeld 1,6 % per jaar bedragen. Onder impuls van de conjunctuurverbetering in de eurozone, zou de Belgische groei aantrekken tot 1,2 % in 2015, tot 1,6 % in 2016 en tot 1,7 % in 2017 en nadien enigszins vertragen (1,5 % in 2020).
Na een quasi-stabilisering van de prijzen in 2015, zou de inflatie gemeten aan de hand van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen, opnieuw boven 1 % uitkomen in 2016 en nadien nog licht toenemen (tot 1,6 % in 2020) onder impuls van aantrekkende invoerprijzen en de geleidelijke stijging van de binnenlandse kosten.
In 2015 zou het reëel beschikbaar inkomen ondersteund worden door de zwakke inflatie en, in het bijzonder, de forse daling van de olieprijzen. De koopkracht zou nadien geschraagd worden door de werkgelegenheidscreatie, die voortvloeit uit het economisch herstel en verschillende maatregelen. Het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren zou aldus jaarlijks gemiddeld met 1,1 % toenemen over de periode 2015-2020, ondanks de loonmatiging in 2015-2017 en de budgettaire besparingsmaatregelen. Daardoor zou de particuliere consumptie gemiddeld met 1,2 % per jaar stijgen en de woningbouwinvesteringen met 1,5 % per jaar.
Dankzij de conjunctuurherneming en de verbetering van hun rendabiliteit zouden de ondernemingen tijdens de projectieperiode hun investeringen doen toenemen met gemiddeld 2,4 % per jaar en stijgt hun uitvoer met 4,0 % per jaar. Als gevolg van de talrijke geplande saneringsmaatregelen op alle beleidsniveaus zou de volumegroei van de overheidsconsumptie gemiddeld slechts 0,7 % bedragen en die van de overheidsinvesteringen 0,5 %.
De nominale arbeidskosten per uur in de sector van de ondernemingen zouden in 2015 dalen met 0,1 %. Die evolutie is o.m. toe te schrijven aan de ’indexsprong’, waardoor de automatische koppeling van brutolonen aan de gezondheidsindex tijdelijk opgeheven wordt, en aan de blokkering van de brutolonen vóór indexering. In 2016 zouden de nominale arbeidskosten per uur met 0,2 % terugvallen in de nasleep van de effecten van de ‘indexsprong’, op basis van de loonkostenverlagende maatregelen uit het competitiviteitspact en gegeven de beperkte stijging van de brutolonen vóór indexering (0,5 %). Met een gemiddelde jaarlijkse groei van de brutolonen vóór indexering van 0,9 %, zouden de nominale arbeidskosten per uur vanaf 2017 gemiddeld met1,9 % per jaar stijgen.
Sterke stijging van de totale werkgelegenheid, daling van de werkgelegenheid bij de overheid en in de industrie
Over de periode 2015-2020 zouden meer dan 200 000 jobs gecreëerd worden. Het aantal werkenden in de marktdiensten zou toenemen met 228 000 eenheden, ondanks een veel beperktere stijging van de dienstenchequewerkgelegenheid dan in de voorbije jaren. De werkgelegenheid zou verder krimpen in de verwerkende nijverheid (-32 000) en teruggeschroefd worden in de tak ‘overheidsadministratie en onderwijs’ (-14 000). Volgens de definitie die gehanteerd wordt in het kader van de EU2020-strategie (Enquête naar de arbeidskrachten, leeftijdscategorie 20-64 jaar) zou de werkgelegenheidsgraad stijgen van 67,3 % in 2014 tot 70,0 % in 2020, met een aanzienlijke stijging in de categorie 55-64 jaar.
De maatregelen met betrekking tot het vervroegd pensioen en werkloosheid met bedrijfstoeslag zouden immers in grote mate de activiteitsgraad in de oudere leeftijdsklassen ondersteunen en bijdragen tot de aanzienlijke toename van de beroepsbevolking (+148 000 eenheden over de periode 2015-2020). Dit jaar zou het aantal werklozen afnemen met 4 000 eenheden en zou de werkloosheidsgraad, bepaald op basis van administratieve concepten, uitkomen op 12,3 %. Het aantal werklozen zou sterker afnemen tussen 2016 en 2018, waardoor de werkloosheid daalt met 54 000 personen tijdens de periode 2015-2020. In 2020 zou de werkloosheidsgraad 11,1 % bedragen, wat het laagste niveau zou zijn sinds 1991.
Daling van het overheidstekort, aanhoudend hoge overheidsschuld
De situatie van de overheidsfinanciën zou verbeteren, gelet op de daling van de rentelasten, de restrictieve budgettaire maatregelen, de hervormingen van de verschillende beleidsniveaus en het economisch herstel.
Het tekort van de gezamenlijke overheid overschreed in 2014 tijdelijk opnieuw de grens van 3 % van het bbp, maar zou in 2015 teruggedrongen worden tot 2,7 %. Die verbetering zou zich vervolgens bestendigen, waarbij het tekort zou verkleinen van 2,5 % van het bbp in 2016 tot 1,1 % in 2020. Op het einde van de projectieperiode zou het tekort zich volledig bij de federale overheid situeren en zouden de gemeenschappen en gewesten een licht overschot boeken.
Er zouden niettemin bijkomende maatregelen nodig zijn om jaarlijks een structurele verbetering van 0,7 % van het bbp te verwezenlijken zoals voorzien in het stabiliteitsprogramma. Een structureel evenwicht in 2018 vergt nog een inspanning van ongeveer 1,5 % van het bbp.
De overheidsschuld zou 106,9 % van het bbp bedragen in 2015, tegenover 106,5 % vorig jaar. De schuldgraad zou vervolgens afnemen, maar zonder bijkomende maatregelen niet terugvallen onder de grens van 100 % van het bbp tegen 2020.
Bron: Federaal Planbureau