Het Grondwettelijk Hof heeft de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding vernietigd. De wet blijft wel nog in werking tot 31 december 2020, maar zal op dat moment gewijzigd moeten worden om het voorbehoud van het Hof op te heffen. Zoniet houdt ze definitief op te bestaan. In dat laatste geval zullen werknemers die gebruik maken van de mobiliteitsvergoeding, moeten kiezen voor een andere oplossing en dus al dan niet weer een bedrijfswagen moeten nemen.
De mobiliteitsvergoeding kwam er om werknemers met zo’n bedrijfswagen de mogelijkheid te geven die om te ruilen voor extra loon (cash for car). Op die vergoeding in cash geldt een fiscaal gunsttarief en moeten bovendien geen sociale bijdragen worden betaald. Het systeem bestaat naast dat van het mobiliteitsbudget, dat in 2019 werd ingevoerd op initiatief van de sociale partners. Het Hof stelde vooral de fiscale en parafiscale behandeling van de mobiliteitsvergoeding in vraag.
Hoewel de mobiliteitsvergoeding een doeltreffend instrument is om het gebruik van bedrijfswagens in België in te perken, en bij uitbreiding het dichtslibbende verkeer aan te pakken, lag het systeem al sinds de lancering onder vuur. De genadeslag kwam er dus onlangs, op 23 januari.
Het Grondwettelijk Hof besliste immers, in het kader van een beroep aangespannen door een aantal klimaatorganisaties en door 2 van de 3 syndicale organisaties, dat het systeem indruist tegen de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.
Het meent dat daardoor discriminatie ontstaat tussen enerzijds werknemers die geen mobiliteitsvergoeding krijgen en wier loon volledig is onderworpen aan de gebruikelijke fiscale en parafiscale inhoudingen, en anderzijds werknemers die wel een mobiliteitsvergoeding ontvangen waar ze vrij over kunnen beschikken (net zoals een normaal loon), maar dat onderworpen is aan een gunstige fiscale en parafiscale regeling.
Het Grondwettelijk Hof kon er niet van overtuigd worden dat het systeem nuttig is om het aantal bedrijfswagens op de baan terug te dringen en zo hun mobiliteits- en klimaatimpact te verkleinen. De conclusie is toch licht verrassend: ze is alleszins overhaast genomen, aangezien ze op geen enkele concrete beoordeling van de maatregel berust. Het ware gepaster geweest het systeem de tijd te geven om (al dan niet) zijn sporen te verdienen, waarna de (toekomstige) regering een grondige en degelijke evaluatie had kunnen doen om op basis daarvan, en indien nodig, haar beleid bij te stellen. Gelukkig heeft het vonnis geen onmiddellijke gevolgen voor het mobiliteitsbudget, dat een uitstekend alternatief blijft voor werknemers met een bedrijfswagen die hun verplaatsingsgedrag willen bijsturen.
Bron: VBO