Het omzetverlies dat de Belgische ondernemingen lijden als gevolg van de coronacrisis, is in januari opnieuw wat afgenomen tot nog 12 %. Die lichte verbetering is vooral te danken aan het verdere omzetherstel voor de niet-voedingswinkels, de groothandel en de vastgoedactiviteiten. Voor 2021 als geheel blijft de verwachte verbetering ten opzichte van de huidige omzet wel beperkt maar de vooruitzichten voor volgend jaar zijn duidelijk beter geworden, wat ook te zien is in de investeringsplannen voor 2022.
Dat blijkt uit de nieuwe ERMG-enquête bij de Belgische ondernemingen. Het aantal ondernemingen dat liquiditeitsproblemen rapporteert, is opnieuw licht gedaald maar dat komt ook omdat ze zelf de nodige maatregelen hebben genomen. Zowat een kwart van de zelfstandigen en de kleinste ondernemingen hebben daarbij b.v. sinds maart al beroep gedaan op een kapitaalinjectie door de eigenaar, familie of vrienden. Ondanks deze bijkomende financiering blijven vooral de zelfstandigen en de kleine ondernemingen nog steeds kampen met liquiditeitsproblemen en een hoog faillissementsrisico. Tot slot is het verwachte totale banenverlies sterk afgenomen maar wijzen de resultaten per bedrijfstak er wel op dat het arbeidsmarktbeleid transities tussen sectoren zo veel mogelijk zal moeten faciliteren.
Rekening houdend met de grootte van de ondernemingen en de sectorale toegevoegde waarde, melden de ondervraagde ondernemingen deze week een daling van hun omzet met 12,4 % ten opzichte van de normale waarde. Dit is een verbetering met 1 procentpunt ten opzichte van de enquête van december en van vijf procentpunten ten opzichte van de enquête van november. Net als in de vorige enquêtes delen de ondernemingen in het Vlaams Gewest en het Waals Gewest een omzetdaling mee die vergelijkbaar is met het nationale gemiddelde, terwijl de impact van de coronacrisis op de omzet groter is voor de ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (-18%).
Het verwachte omzetverlies als gevolg van de coronacrisis bedraagt voor het jaar 2021, net als in de enquête van december, 9 %. Dat is dus een slechts beperkte verbetering ten opzichte van het huidige omzetverlies van 12 %. Ondanks de heel snelle ontwikkeling van verschillende vaccins vraagt de vaccinatiecampagne tijd. Het wordt dan ook steeds duidelijker dat de gezondheidssituatie in België en in het buitenland en de beperkende maatregelen nog geruime tijd zullen wegen op de omzet van de bedrijven. Het verwachte omzetherstel is forser voor 2022, waar het omzetverlies op 4 % wordt ingeschat. Dat is bovendien een positieve bijstelling met 2 procentpunten ten opzichte van de verwachtingen van de enquête van december. De ondernemingen verwachten dus dat 2021 nog een overgangsjaar wordt met een gematigde omzetgroei en dat 2022 het jaar zal zijn waarin hun omzet zich sterker zal herstellen (al zou die volgens de respondenten voor dat hele jaar nog onder het normale peil blijven).
Een gelijkaardig verloop is te zien voor de investeringsplannen. De gemiddelde ondervraagde onderneming verwacht dat zijn investeringen in 2021 19 % lager zal liggen dan normaal, wat slechts een lichte verbetering is ten opzichte van de in de vorige enquête gerapporteerde investeringsdaling voor 2020.[2] In deze enquête werd evenwel voor het eerst gepeild naar de investeringsplannen voor 2022 en voor dat jaar wordt een afname met nog ‘slechts’ 11 % gerapporteerd ten gevolge van de coronacrisis. Dat zou dus wijzen op een substantiële investeringsgroei in 2022 ten opzichte van 2021.
De vooruitzichten voor de arbeidsmarkt verbeteren in 2021, al blijven ze heel slecht voor de zwaarst getroffen bedrijfstakken
De uit de enquête ingewonnen informatie betreffende de arbeidsmarkt ligt in de lijn van het verloop van en, vooral, de wat betere vooruitzichten voor de omzet op middellange termijn. Ten eerste is het beroep op de tijdelijke werkloosheid volgens de enquêtegegevens gedaald van 10 % van de werkgelegenheid in de private sector in december tot nog 7 % op dit moment. Die ontwikkeling is vooral terug te vinden bij de bedrijfstakken die een omzetherstel rapporteren in januari, namelijk de niet-voedingswinkels, de groothandel en de vastgoedactiviteiten.
Voor 2021 zijn de vooruitzichten voor de werkgelegenheid in de particuliere sector daarenboven verbeterd; het verwachte banenverlies op geaggregeerd niveau is quasi volledig verdwenen: van 23.000 eenheden (of 0,9 % van de private werkgelegenheid) in de enquête van december tot 1.800 eenheden (of 0,1 % van de private werkgelegenheid) in de enquête van januari. De voor 2021 verwachte quasi-stabiliteit van de werkgelegenheid in de private sector is het resultaat van de verwachte nettobanencreatie in bedrijfstakken zoals de informatie en communicatie, de bouw, de industrie en de ondersteunende diensten, die een verwachte nettobanenverlies compenseren in de zwaar getroffen sectoren, zoals de horeca, de sector vervoer en logistiek, de handel en de sector kunst, amusement en recreatie. De uiteindelijke impact op de werkgelegenheid zal dus ook afhangen van het succes waarmee het arbeidsmarktbeleid transities tussen bedrijfstakken zal kunnen faciliteren.
Voor 2020 rapporteren de respondenten wel nog een banenverlies met 2,0 %. Daarom blijft de totale impact van de coronacrisis op het aantal werknemers in de private sector sterk negatief. Hierbij dient opgemerkt dat de maandelijkse resultaten voor de enquêtevraag naar de werkgelegenheidsverwachtingen heel volatiel zijn en dus mogelijk compositie-effecten weerspiegelen. Bovendien hebben deze cijfers enkel betrekking hebben op de werknemers en omvat de totale impact op de werkgelegenheid in de private sector ook de zelfstandigen die door de coronacrisis failliet zullen gaan.
Productiviteitsverlies als gevolg van telewerken.
Sinds begin november is thuiswerk de algemene regel. In januari melden de ondernemingen dat een derde van hun werknemers voltijds thuiswerkt, een stijging van 3 procentpunten ten opzichte van de enquête van december. Daarnaast werkt 12 % van de werknemers gedeeltelijk thuis, een lichte daling met 1 procentpunt ten opzichte van december.
In de vorige enquête werd het huidige gebruik van telewerk volgens bijna de helft van de bedrijfsleiders geassocieerd met een productiviteitsverlies van de werknemers. In de enquête van deze maand werd verder gepeild naar de redenen voor deze productiviteitsdaling en bijna 60 % van de respondenten wees op minstens één reden. De belangrijkste redenen die worden aangehaald zijn het feit dat werknemers minder ideeën uitwisselen en minder netwerken (bv. door gebrek aan spontane interacties en zakenreizen), het gebrek aan een geschikte werkomgeving thuis (bijvoorbeeld door combinatie werk-gezin) en de lagere kwaliteit van dienstverlening ten opzichte van wanneer deze fysiek gebeurt. De andere redenen zoals een gebrek aan fysieke of digitale infrastructuur, gebrek aan managementcontrole en een gebrek aan vaardigheden van de werknemers worden als minder belangrijk beschouwd.
Bron: ERMG – NBB – Diverse federaties van ondernemingen en zelfstandigen hebben de afgelopen week een nieuwe enquête gehouden (BECI, NSZ, UCM, UNIZO, UWE en VOKA). Dit initiatief wordt gecoördineerd door de NBB en het VBO. Deze enquête is de zeventiende in een reeks van enquêtes die sinds maart 2020 worden gehouden. Doelstelling ervan is te beoordelen welke weerslag de coronacrisis en de beperkende maatregelen hebben op de economische bedrijvigheid en de financiële gezondheid van de ondernemingen.[1] In totaal hebben 5 348 ondernemingen en zelfstandigen deze week aan de enquête deelgenomen.