Een onderneming is onder meer actief inzake selectie, rekrutering en outplacement van personeel. Op 27 januari 2020 treedt J.V. in dienst van de onderneming als recruiter. Zijn verloning bestaat uit een brutoloon van 2200 euro per maand, 30 euro maandvergoeding voor een gsm-abonnement, 10 euro onkostenvergoeding per gewerkte dag en 350 euro voor onkosten wagen. Daarnaast is er een bonussysteem vanaf 7500 euro (10 percent op de fee). Bij de indiensttreding krijgt de recruiter een bedrijfswagen ter beschikking zonder tankkaart.
Met een brief van 20 mei 2020 betekent de onderneming een (ongeldige) opzegging aan de recruiter met een opzeggingstermijn van 4 weken.
Met een brief van 22 juni 2020 stelt de onderneming met onmiddellijke ingang een einde aan de arbeidsovereenkomst, waarbij zij de betaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan 4 weken loon in het vooruitzicht stelt. De onderneming betaalt 1874,31 euro bruto als opzeggingsvergoeding. De recruiter meent nog recht te hebben op een aantal vergoedingen naar aanleiding van de uitvoering en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en gaat over tot dagvaarding op 3 juni 2021.
Het arbeidshof doet eerst uitspraak over het saldo van de kostenvergoedingen. De arbeidsrechtbank kende in eerste aanleg 1088,09 euro toe als saldo van de forfaitaire kostenvergoedingen van 350 euro per maand en 10 euro per dag. Volgens de onderneming is de kostenvergoeding van 350 euro niet verschuldigd gezien deze werd toegekend als kostenvergoeding voor het gebruik van de eigen wagen, maar door de toekenning van een bedrijfswagen zou deze vervallen. Het arbeidshof volgt deze argumentatie niet, aangezien de initiële loonsverlaging van 2500 naar 2200 euro bruto reeds rekening hield met de bedrijfswagen.
De recruiter vordert daarnaast ook achterstallig variabel loon in de vorm van commissieloon. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst bepalen de partijen een variabel loon als volgt: “Bonussysteem vanaf kost 7500 euro loon (10 percent op onze Fee)” (sic.) Op basis van deze berekeningswijze, nl. 10% op de gefactureerde bedragen voor de drie contracten die hij aanbracht, vordert hij een bedrag van 2 899,18 euro. De onderneming betwist niet dat hij deze contracten aanbracht, maar voert aan dat hij de verschuldigde bedragen reeds heeft ontvangen en dat hij daarover zelfs een verklaring heeft ondertekend waarin staat dat hij alle gelden heeft ontvangen tot en met mei 2020. De recruiter betwist dat hij deze verklaring heeft ondertekend en de onderneming vraagt een schriftonderzoek. Het arbeidshof stelt vast dat een schriftonderzoek niet nodig of nuttig is om te kunnen oordelen over het commissieloon. Uit de feiten blijkt dat twee van de drie contracten waarop commissieloon verschuldigd was zijn gesloten na mei 2020 waardoor de verklaring enkel betrekking kon hebben op het eerste contract. Het verkrijgen van commissieloon voor dat contract wordt bevestigd door een e-mail van de recruiter die hij niet betwist.
Doch, staat de betaling van dit commissieloon voor het eerste aangebrachte contract ter discussie, namelijk omdat het werd uitbetaald in Bitcoin. Volgens de recruiter heeft dit als gevolg dat het moet worden beschouwd als niet betaald. Het arbeidshof volgt deze redenering en stelt dat een betaling in Bitcoin niet wettelijk is aangezien op basis van artikel 4, eerste lid van de Loonbeschermingswet het loon in geld moet worden uitbetaald in een munt die wettelijk gangbaar is in België. Het hof benadrukt dat Bitcoin een virtuele munteenheid is, behorend tot de zogenaamde cryptovaluta, die niet wettelijk gangbaar is in België, waardoor het moet beschouwd worden als niet betaald. De buitengerechtelijke bekentenis van de recruiter in zijn e-mail kan volgens het arbeidshof niet worden aangehaald als grief tegen deze beslissing omdat een buitengerechtelijke bekentenis niet kan slaan op zaken van openbare orde. Het verbod om het loon te betalen in een andere munt dan deze die wettelijk gangbaar is in België raakt de openbare orde. Daarbij wijst het ontbreken van het betalingsbewijs en het ontbreken van de vermelding van de betaling op de loondocumenten erop dat de betaling gebeurde zonder het in acht nemen van de verplichte onderwerping en aangifte aan de sociale zekerheid en de verplichte inhoudingen van bedrijfsvoorheffing en socialezekerheidsbijdragen. De recruiter kan dus nog de betaling vorderen van het commissieloon voor dat contract.
Daarnaast bestaat er ook onenigheid over de interpretatie van de arbeidsovereenkomst met betrekking tot het variabel loon. Volgens de recruiter houdt de bepaling “bonussysteem vanaf kost 7500 euro loon (10 percent op onze fee)” in dat hij slechts éénmaal de omzet van 7500 euro moest realiseren waarna hij recht zou hebben op een bonus van 10%. Volgens de onderneming moest hij elke maand opnieuw een omzet van 7500 euro bereiken vooraleer commissieloon verschuldigd was op hetgeen hij boven dat bedrag realiseerde. Het arbeidshof volgt de argumentatie van de onderneming aangezien de recruiter geen bijkomende elementen aanvoert om zijn interpretatie te ondersteunen. De maandgrens was volgens het arbeidshof ook niet onrealistisch hoog en valt te rijmen met de aanmoediging van de zaakvoerster om te gaan voor bonussen.
Ten slotte is er tussen de partijen ook betwisting met betrekking tot de berekening van de opzeggingsvergoeding, die niet alleen het lopend loon omvat maar ook de voordelen verworven krachtens de overeenkomst. Het arbeidshof beslist dat het commissieloon zoals het werd toegekend in het arrest ook moet worden opgenomen in de berekeningsbasis van de opzeggingsvergoeding. Daarnaast moeten ook de eindejaarspremie, de ecocheques en sectorpremie in deze berekeningsbasis worden opgenomen, ook al had de recruiter geen recht op een eindejaarspremie omdat de tewerkstelling korter was dan zes maanden. Met betrekking tot de forfaitaire kostenvergoeding van 350 euro beslist het arbeidshof dat deze overdreven hoog is voor de vergoeding van werkelijke kosten, zeker omdat hij ook zijn tankkosten vergoed kreeg, waardoor de vergoeding ten minste deels als tegenprestatie van arbeid is bedoeld om het maandloon van 2200 euro bruto te compenseren. Het hof beslist daarom de kostenvergoeding voor de helft als loon te bestempelen.
Bron: Instituut voor Arbeidsrecht (Sara Huybrechts) – Arbh. Antwerpen 6 maart 2024, 2023/AA/73, onuitg.