Omdat minimumregelingen (de minimumpensioenen en het minimumrecht per loopbaanjaar) en gelijkgestelde periodes overwegend ten goede komen aan gepensioneerde vrouwen, verkleinen ze de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zonder minimumregelingen zou de pensioenkloof 37% bedragen in plaats van 31% en zonder gelijkgestelde periodes 43% in plaats van 31%. Dat blijkt uit een onderzoek van het Federaal Planbureau op basis van gegevens van 2017.
Het Federaal regeerakkoord stelt dat het belangrijk is om de ongelijkheid in pensioeninkomen tussen mannen en vrouwen in de mate van het mogelijke te verminderen. Deze studie gaat in dat verband na wat de afzonderlijke impact is van de minimumregelingen en de gelijkgestelde periodes in het werknemers- en zelfstandigenstelsel op de pensioenongelijkheid van mannen en vrouwen.
Om dit te onderzoeken heeft het Federaal Planbureau zich gebaseerd op data over gepensioneerden jonger dan 70 jaar oud met enkel een rustpensioen in het werknemers- en/of zelfstandigenstelsel in 2017.
Dankzij de minimumregelingen bedraagt de pensioenkloof 31% in plaats van 37%
Uit de resultaten blijkt dat het pensioen van de vrouw in 2017 gemiddeld 31% lager ligt dan dat van de man. Als we veronderstellen dat de minimumregelingen niet zouden bestaan, dan zou de pensioenkloof toenemen van 31% naar 37% aangezien de minimumregelingen overwegend ten goede komen aan gepensioneerde vrouwen.
De impact van de minimumregelingen op de pensioenkloof verschilt al naargelang het pensioenstelsel waarin de gepensioneerden hun rustpensioen hebben opgebouwd. Bij gepensioneerden met enkel een werknemerspensioen (74% van de onderzoekspopulatie) zou het niet langer toekennen van de minimumregelingen de pensioenkloof vergroten van 32% naar 39%. Bij de gepensioneerden met enkel een zelfstandigenpensioen (4% van de populatie) zou de kloof stijgen van 65% naar 71%. Maar de grootste impact op de pensioenkloof vinden we in de subgroep met een pensioen als werknemer en zelfstandige (22% van de populatie). Het niet langer toekennen van de minimumregelingen zou de pensioenkloof in deze subgroep doen toenemen van 30% naar 39%.
Dankzij de gelijkgestelde periodes bedraagt de pensioenkloof 31% in plaats van 43%
Meer nog dan bij de minimumregelingen, beïnvloeden de gelijkgestelde periodes de gender pensioenkloof. Zonder de gelijkgestelde periodes zou de pensioenkloof in 2017 bij gepensioneerde mannen en vrouwen jonger dan 70 jaar 43% bedragen in plaats van 31%.
De impact op de pensioenkloof is bovendien afhankelijk van het stelsel waarin de gelijkstelling werd toegekend. Het niet langer toekennen van de gelijkgestelde periodes doet de pensioenkloof stijgen van 32% naar 42% bij diegenen met enkel een pensioen als werknemer en van 30% naar 42% bij diegenen met een pensioen als werknemer en zelfstandige. Daarentegen heeft het niet langer toekennen van gelijkgestelde periodes weinig effect op de pensioenkloof bij mannen en vrouwen met enkel een pensioen als zelfstandige. Zonder gelijkgestelde periodes bedraagt de pensioenkloof in deze groep 67% in plaats van 65%.
Bron: Federaal PlanBureau – Het onderzoek werd gefinancierd door de FOD Sociale Zekerheid.