De fiets – in al zijn gedaanten – heeft in het woon-werkverkeer van de laatste jaren het meeste vooruitgang geboekt: in 41,2% van de woon-werkverplaatsingen speelt de fiets vandaag een rol. Dat is maar liefst 35% meer dan in 2019. Dat betekent dat de auto – dat andere private vervoermiddel – terrein heeft moeten prijsgeven, al blijft die in 78% van de woon-werkverplaatsingen nog een aandeel hebben. Het openbaar vervoer – trein, tram, bus, metro – speelt pas echt een rol waar het aanbod ruim is, gemiddeld stagneert het aandeel rond de 8%.
In 5 jaar tijd is het aandeel werknemers dat (ook) de fiets gebruikt om naar en van het werk te rijden gestegen van 30,5% naar 41,2%, een toename van net geen 35%. Ook het laatste jaar, tussen 2023 en 2024, heeft de fiets nog aan populariteit gewonnen: 5,4% fietsende werknemers erbij. De fiets is daarmee de grote winnaar in het woon-werkverkeer. Het percentage werknemers dat (ook) rekent op de auto en/of het openbaar vervoer is in de voorbije vijf jaar nagenoeg status quo gebleven: de auto blijft hangen rond de 78%, het openbaar vervoer rond de 8%.
Charlotte Thijs, mobiliteitsexperte van Acerta Consult: “Kritische geesten zouden kunnen stellen dat de populariteit van de fiets afvlakt, maar het is niet meer dan logisch dat die ooit het maximum zal bereiken van wat er met de fiets kan. De fiets zal nooit voor iedereen een oplossing kunnen zijn, maar groene mobiliteit is en blijft belangrijk. De fiets blijft een belangrijk verloning- en vervoersmiddel, al is dat sterk afhankelijk van de individuele situatie van de medewerker.”
Private vervoermiddelen – de auto en de fiets, gecombineerd of exclusief – zijn het populairst
De fiets hoeft niet de exclusieve keuze te zijn: 24,3% van de Belgische werknemers combineert de fiets met de auto; een kleine 15% legt het volledige woon-werktraject wel altijd met de fiets af.
Toch blijft de auto nog altijd het populairste vervoermiddel om op het werk te geraken: goed de helft van de werknemers (52,3%) rijdt altijd met de auto heen en weer tussen thuis en het werk.
Charlotte Thijs: “Combineren kan op veel manieren. Het kan betekenen dat iemand een stuk van het traject met de fiets aflegt en dan op de trein springt of dat iemand bij mooi weer naar het werk fietst en bij slecht weer in de auto stapt. Er zijn veel opties voor het woon-werkverkeer en de keuze kan variëren, zelfs van dag tot dag. Er zijn natuurlijk externe factoren die je niet in de hand hebt (het weer, heuvels …), maar een van de belangrijkste factoren in de keuze van hoe ze naar het werk gaan, is het aanbod. Zo heeft de elektrische fiets een impact op hoe mensen afstanden inschatten. De optie van een fietslease via het werk en de aanleg van fietsostrades zijn manieren om mensen aan het fietsen te krijgen. Een bushalte in de buurt, een rechtstreekse verbinding, een trein meer of minder op het spitsuur … het zal iemands keuze voor het openbaar vervoer beïnvloeden. Er is een voortdurende shift en een verdere diversifiëring van vervoersmodi aan de gang, algemeen en dus ook in het woon-werkverkeer.”
Pendelaars houden niet van hun passieve rol in het openbaar vervoer
Het openbaar vervoer blijft in het woon-werkverkeer een stuk minder populair dan de private vervoermiddelen, zoals de auto en de fiets. 5,5% van de pendelaars rekent exclusief op het openbaar vervoer; 2,9% combineert het openbaar vervoer met de fiets en/of de wagen. Alles samen blijft het openbaar vervoer wat woon-werkverplaatsingen betreft hangen op een aandeel van rond de 8%.
Charlotte Thijs: “Waar en wanneer er aanbod is van trein, tram of bus, daar heeft de reiziger geen vat op. Hij is een passieve gebruiker en werknemers zijn er duidelijk niet happig op om die passieve rol te spelen. Wie het kan, neemt liever zelf de controle over zijn verplaatsingen. En zo blijft het aandeel gebruikers van het openbaar vervoer dus hangen op een goede 8%. Alleen waar het aanbod van het openbaar vervoer groot is en waar tegelijk de auto wordt ontmoedigd, zoals dat het geval is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wint het openbaar vervoer.”
Blijkt verder ook weer uit deze negende editie van Acerta’s mobiliteitsbarometer:
- Voor elke provincie geldt dat het merendeel van de werknemers uit de eigen provincie komt. Enkel in Waals-Brabant werkt 50% elders, vooral in Brussel en Vlaams-Brabant.
- Gemiddeld woont de Belg 21,1 kilometer van het werk vandaan. De gemiddelde woon-werkafstand is wel groter in Wallonië (25,8 km) dan in Vlaanderen (20,7 km).
Bron: de verzamelde, geanonimiseerde gegevens zijn gebaseerd op de werkelijke loongegevens van meer dan 362.000 werknemers uit de private sector, medewerkers van zowel kmo’s als grote ondernemingen. De data werden via de ACERTA-Mobiliteitsbarometer verzameld tussen 2019 en 2024, met metingen op kwartaalbasis. Ze geven gezien de mix van sectoren, regio’s, geslacht, leeftijd, enz. een representatieve weergave van de Belgische werknemerspopulatie in de privésector. Dit is in inmiddels de negende editie van deze Mobiliteitsbarometer.