Toen de COVID-19-pandemie in maart 2020 uitbrak op het Europese continent, legden de overheden een reeks beperkende maatregelen op om de verspreiding van het virus onder de bevolking tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de afdelingen intensieve zorgen van de ziekenhuizen niet overbelast raakten doordat ze te veel patiënten zouden moeten opnemen. Deze beperkende maatregelen beïnvloedden ook sterk het economische leven. Veel ondernemingen moesten hun activiteiten verminderen of zelfs opschorten, terwijl andere de gevolgen moesten dragen van een daling van de vraag of van bevoorradingsproblemen.
Tegen deze achtergrond probeerden de beleidsmakers de liquiditeitsproblemen te beperken voor bedrijven die werden getroffen door de beperkingen en die niet over voldoende reserves beschikten om een lange periode zonder inkomsten het hoofd te bieden. Deze bedrijven moesten in principe immers een reeks uitgaven blijven doen, zoals hun werknemers bezoldigen, de huur betalen en verschillende schulden aflossen. De toenmalige omstandigheden deden zo vermoeden dat wanbetalingen, en bijgevolg faillissementen, elkaar zouden opvolgen.
Een ongeziene schok voor de omzet van de ondernemingen, die werd verzacht door eveneens ongekende steunmaatregelen
Om de risico’s op faillissementen te beperken, troffen de federale en regionale overheden snel een zeker aantal steunmaatregelen om de financiële situatie van de ondernemingen te versterken. Die maatregelen hielden met name in dat er makkelijker gebruik kon worden gemaakt van tijdelijke werkloosheid, dat er forfaitaire premies werden betaald en dat er een reeks fiscale vrijstellingen en aftrekposten werden toegekend. De totale last van deze maatregelen voor de overheidsfinanciën bedroeg 11,6 miljard euro in 2020 en in 2021, wat neerkomt op 1,2 % bbp.
In combinatie met het vermogen van de ondernemingen om een deel van hun kosten te verlagen bij een sterk dalende omzet, hebben de steunmaatregelen de impact van de pandemie op de resultaten van de niet-financiële vennootschappen beperkt. De crisis heeft niettemin haar sporen nagelaten in de balansen van een aantal ondernemingen die actief zijn in de sectoren die het meest door de lockdowns werden getroffen.
Meerdere financieringsbronnen werden gebruikt om de verliezen te compenseren
Een herfinanciering was dus soms nodig om sommige ondernemingen er financieel weer bovenop te helpen. Uit gegevens van de jaarrekeningen voor het jaar 2020 blijkt dat vele van die ondernemingen werden geherfinancierd via voorschotten op de lopende rekening, d.w.z. met leningen die door de eigenaars aan de ondernemingen worden verstrekt. Deze financieringswijze is niet onderworpen aan dezelfde procedures als een kapitaalsverhoging en is daarom effectief geschikter in noodsituaties. De uitstaande bedragen van de achtergestelde leningen (met name leningen van de gewestelijke investeringsmaatschappijen) en van de kredieten bij banken namen in 2020 overigens over het algemeen toe. Deze leningen werden voornamelijk toegekend aan ondernemingen die rendabel en solvabel waren vóór de COVID-19-crisis, terwijl bedrijven met een kwetsbaardere financiële gezondheid meer een beroep hebben gedaan op de voorschotten op de lopende rekening.
De golf van faillissementen bleef uit
De elementen die hierboven werden aangehaald, namelijk de aanpassing van de kosten, de steunmaatregelen, het beroep op het particuliere sparen en de kapitaalinbreng van gewestelijke investeringsmaatschappijen en banken, hebben de faillissementsrisico’s helpen verminderen. Ze zijn echter niet de enige verklaring voor het geringe aantal faillissementen in 2020 en 2021, en dit terwijl de verliezen als gevolg van de lockdowns toch de financiële gezondheid van een zeker aantal ondernemingen hebben verslechterd, in het bijzonder in de sectoren die langer aan de gezondheidsbeperkingen onderworpen waren. De belangrijkste verklaring heeft in werkelijkheid te maken met de moratoria die, in eerste instantie, op faillissementen en, in tweede instantie, op fiscale en sociale schulden werden toegepast.
Een aantal ondernemingen die vóór de pandemie rendabel waren zijn in de loop van de laatste twee jaar echter alsnog failliet gegaan. Behalve de winstgevendheid kan de financiële situatie immers ook een risicofactor vormen, in het bijzonder bij een sterke daling van de inkomsten, zoals tijdens de COVID-19-pandemie.
De steun van de banksector
In een dergelijke context waren de liquiditeiten die werden verstrekt door de banken van bijzonder belang, ongeacht of dat gebeurde via reeds beschikbare kredietlijnen, de toekenning van nieuwe leningen of de herschikking van afbetalingsregelingen voor bestaande schulden.
Een van de meest opvallende maatregelen die in 2020, aan het begin van de COVID-19-crisis, werden genomen, was de invoering van een moratorium van zes maanden op de aflossingen van leningen die vóór de pandemie waren verstrekt. Deze maatregel kreeg redelijk wat bijval bij ondernemingen die er aanspraak op konden maken, meer bepaald de levensvatbare ondernemingen waarvan de inkomsten door de crisis werden beïnvloed. Het moratorium werd in beperkter mate gebruikt na de verlenging ervan in september 2020, hoewel sommige van de bedrijven die het meest werden getroffen door de nog geldende beperkende maatregelen er gebruik van bleven maken. Het systeem van leningen met staatsgarantie, dat ook in de eerste weken van de pandemie werd ingevoerd, oogstte minder bijval, wat suggereert dat banken voldoende vertrouwen stelden in hun debiteuren om kredieten toe te kennen die buiten het garantiestelsel vielen.
Daarnaast heeft de banksector ook een belangrijke steun geboden aan de ondernemingen door eenvoudigweg zijn gebruikelijke rol van financieel bemiddelaar te vervullen. Die steun werd aanvankelijk verleend in de vorm van liquiditeitsverstrekking aan de ondernemingen waarmee reeds een klantenrelatie bestond, hetzij via reeds beschikbare kredietlijnen, hetzij door nieuwe kredietlijnen te openen. De steun werd vervolgens in de loop van de maanden uitgebreid met de toekenning van leningen aan ondernemingen die er tot dan toe nog geen waren aangegaan. Tot slot gaven de banken ook tegemoetkomingen op de bestaande contracten (die niet noodzakelijkerwijs verband hielden met de moratoria op de kredietaflossingen), zoals een renteverlaging of een herschikking van de afbetalingsregeling. Deze tegemoetkomingen werden voornamelijk toegekend aan ondernemingen die werden getroffen door de pandemie maar die voordien rendabel waren.
Hoewel de banken het risiconiveau van bepaalde kredietnemers een paar keer opnieuw hebben moeten beoordelen in de loop van de pandemie, bleef het aandeel dubieuze vorderingen in het totale aantal bedrijfskredieten in het begin van 2022 tot slot beperkt.
Bron: NBB – Economisch tijdschrift van juni 2022