Het gemiddelde welzijn van de Belgen stijgt sinds 2016, nadat het daalde vanaf 2008. Maar de houdbaarheid van dat welzijn wordt bedreigd op lange termijn. Het nieuwe rapport van het FPB over de aanvullende indicatoren naast het bbp 2020 stelt immers een gunstige evolutie vast voor het economisch en menselijk kapitaal, een stabiele evolutie voor het sociaal kapitaal, maar een ongunstige evolutie voor het milieukapitaal. De 67 aanvullende indicatoren naast het bbp bevestigen die vaststelling.
Over de volledige periode 2005-2018 zijn de socio-economische componenten van het welzijn, gemeten door de indicatoren werkloosheidsgraad, ernstige materiële ontbering en vroegtijdige schoolverlaters erop vooruitgegaan. De gezondheidscomponent is er echter op achteruitgegaan. Verscheidene studies wijzen op een negatieve impact van de crisis op de mentale gezondheid. Tegelijkertijd stijgt de indicator langdurige arbeidsongeschiktheid.
Is de evolutie van het welzijn houdbaar?
Het welzijn van de toekomstige generaties berekenen, is onmogelijk. Het is echter wel mogelijk om de evolutie te meten van de hulpbronnen die aan hen worden overgedragen en die zij kunnen gebruiken om hun welzijn op te bouwen, volgens hun eigen criteria.
Die hulpbronnen of kapitalen worden gemeten met vier composiete indicatoren, berekend op basis van de aanvullende indicatoren naast het bbp. De evolutie van het welzijn is houdbaar als die vier kapitalen niet verminderen.
Het menselijk kapitaal, gemeten door de gezondheidstoestand en het opleidingsniveau, is gestegen tussen 2005 en 2012 en vervolgens bleef het stabiel. Vooral het aantal gediplomeerden van het hoger onderwijs draagt bij tot die stijging, terwijl de levensverwachting in goede gezondheid en de onvoldoende leesvaardigheid stabiel zijn.
Het sociaal kapitaal, namelijk de kwaliteit van de relaties tussen mensen, is stabiel sinds 2005. De indicatoren sociaal netwerk, contact met vrienden en familie, gegeneraliseerd vertrouwen en vertrouwen in instellingen blijven immers relatief stabiel.
Het milieukapitaal, dat de lucht, het water, de bodem en de biodiversiteit omvat, is gedaald sinds 1992. Alle indicatoren van het milieukapitaal gaan erop achteruit: atmosferische CO2-concentratie op mondiaal niveau, nitraat in grondwater, bebouwde oppervlakte en populatie weidevogels. Alleen de indicator over de waterkwaliteit herstelt zich gedeeltelijk na 2008.
Het economisch kapitaal, dat de infrastructuur, gebouwen en uitrusting omvat, is gestegen sinds 1995. De indicatoren fysieke kapitaalgoederenvoorraad en kenniskapitaalgoederenvoorraad nemen gestaag toe.
Het gemiddelde van die vier kapitalen berekenen, heeft geen zin, aangezien een stijging van het ene (bijvoorbeeld opleiding) niet noodzakelijk de daling van een ander kapitaal (bijvoorbeeld biodiversiteit) compenseert.
Twee van die kapitalen stijgen en een derde kapitaal is stabiel. De voortdurende achteruitgang van het milieukapitaal bedreigt evenwel de houdbaarheid van het welzijn.
De analyse van 67 aanvullende indicatoren naast het bbp nuanceert dit beeld.
De bovenvermelde composiete indicatoren steunen op een beperkt aantal indicatoren. Andere indicatoren leveren aanvullende informatie over die vier kapitalen en de evolutie van de samenleving.
De individuele indicatoren evolueren doorgaans in dezelfde richting als de composiete. In het geval van het milieukapitaal naderen verschillende individuele indicatoren evenwel hun doelstelling, bijvoorbeeld de uitstoot van stikstofoxiden of de consumptie van landbouwpesticiden. Die indicatoren dalen echter onvoldoende om de evolutie van het milieukapitaal om te keren.
De opsplitsing van die indicatoren maakt ongelijkheden zichtbaar.
Om de analyse te verfijnen, worden de indicatoren opgesplitst volgens verschillende criteria, zoals geslacht of inkomen. De ongelijkheid volgens geslacht verkleint, bijvoorbeeld voor de werkloosheidsgraad. Er blijven echter aanzienlijke verschillen bestaan, bijvoorbeeld voor de personen zonder beroepsactiviteit door familieverantwoordelijkheden. Soms worden de verschillen groter tijdens de laatste jaren, zoals bij het armoederisico.
De situatie blijft gunstiger voor de hogere inkomens. De ongelijkheid volgens het opleidingsniveau neemt toe.
Uit de opsplitsing volgens leeftijd blijkt onder meer dat de daling van het risico op armoede of sociale uitsluiting voor de 65-plussers zich heeft gestabiliseerd sinds 2015.
Voor 32 indicatoren werd ook een opsplitsing volgens gewest toegevoegd. In sommige gevallen zijn er geen significante verschillen, bijvoorbeeld obesitas bij volwassen of inkomensongelijkheid. In andere gevallen zijn de verschillen significant, bijvoorbeeld voor de werkloosheidsgraad (13,4% in Brussel, 3,5% in Vlaanderen en 8,5% in Wallonië) of de uitstoot van broeikasgassen niet-ETS (3,2 ton per inwoner in Brussel, 7,1 in Vlaanderen en 6,7 in Wallonië).
Bron: Federaal PlanBureau