“Moeten we gaan voor meer banen als geneesmiddel om de overheidsfinanciën er weer bovenop te krijgen en een gezonde economie te hebben?” vraagt Rik Arnoudt (VRT). De nieuwe Waalse regering wil de werkzaamheidsgraad in elk geval met 5 procent omhoog en Vlaams informateur Bart De Wever (N-VA) had het ook al over 120.000 extra banen. Oud-minister van Werk Kris Peeters (CD&V) en Prof. Stijn Baert pleiten voor meer nuance.
“Jobs, jobs, jobs”: het was de mantra van ontslagnemend premier Charles Michel (MR), maar ook tijdens de premierjaren van Guy Verhofstadt (Open VLD) weergalmde de slogan in het parlementair halfrond. Jobcreatie als ultiem middel om de welvaart te verhogen en de economie een boost te geven: het is al jaren een doelstelling die wordt nagestreefd, zij het niet altijd even succesvol. In Wallonië kondigde formateur Elio Di Rupo (PS) aan dat hij de werkzaamheidsgraad wil opkrikken van 63,7 naar 68,7 procent. In zijn startnota voor een Vlaamse regering had Bart De Wever (N-VA) het over een werkzaamheidsgraad van 80 procent.
In het eerste kwartaal van 2019 was 69,8 procent van de 20- tot en met 64-jarigen aan het werk in ons land, 0,7 procentpunt minder dan in het vorige kwartaal, maar 6,7 procent meer dan in 2017. Vlaanderen doet het hier iets beter met een werkzaamheidsgraad van 74,1 procent, terwijl Wallonië (65,1 procent) en Brussel (60,6 procent) wat achterophinken.
Ons land zit niet bepaald in het Europese koppeloton. Uit cijfers van de Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) blijkt dat de werkzaamheidsgraad in 2017 63,1 procent bedroeg, aanzienlijk lager dan in Duitsland (75,2 procent) en Nederland (75,8 procent). Let wel: de OESO-cijfers slaan op werkenden tussen 15 tot en met 64 jaar oud.
Oud-minister van Werk Kris Peeters (CD&V) pleit voor meer nuance. “Tewerkstellingsgraad is heel belangrijk”, zei hij eergisteren in “De zevende dag”. “Maar als je dat uitdrukt in fulltime-equivalenten, komt Nederland achter ons en zitten wij op hetzelfde niveau als Denemarken.” Wat Peeters hier zegt, is dat niet alleen het aantal mensen telt dat aan de slag is, maar dat ook kwaliteit telt. Hier blijkt ons land het inderdaad beter te doen. In 2017 waren volgens de OESO 59,3 procent van de Belgen voltijds aan de slag. Dat is nog altijd minder dan in Duitsland (65,9 procent), maar beter dan in Nederland (57,8 procent). In ons land zijn relatief minder mensen aan het werk dan bij onze noorderburen, maar er zijn er relatief wel meer voltijds aan de slag.
In ons land blijken trouwens ook relatief minder mensen deeltijds te werken: 24,5 procent in 2018, tegenover 26,8 procent in Duitsland en 50,1 procent in Nederland. Dat geldt ook voor degenen die buiten hun wil om deeltijds werken: 6,8 procent, tegenover 7 procent in Nederland of 10,2 procent in Duitsland. Het Europese gemiddelde ligt hier zelfs op 24,8 procent, met dank aan landen als Griekenland, Italië en Spanje.
Ook op het vlak van weekendwerk is de Belg gemiddeld beter af. 22,3 procent blijkt geregeld in het weekend te werken, terwijl dat in Nederland 31,7 procent is en in de hele Europese Unie gemiddeld 26,4 procent.
Anderzijds hebben bij ons meer mensen een contract van 3 maanden of minder: 4,2 procent. In Duitsland is dat 0,4 procent, in Nederland 1 procent.
“De nuancering die Kris Peeters in het debat brengt, klopt ten dele”, concludeert arbeidseconoom Stijn Baert (UGent en UAntwerpen). “Desondanks blijft de werkzaamheidsgraad volgens hem de belangrijkste indicator. “Het geeft aan hoeveel sterke schouders er zijn”, zegt hij. Het gaat hier over mensen die aan het werk zijn, geen beroep moeten doen op een uitkering en bovendien belasting op arbeid betalen. “Dat levert dubbel op voor de staatskas: minder uitkeringen, meer (belasting)inkomsten.”
Meer mensen aan het werk krijgen door ze langer te laten werken of door ze naar werk te begeleiden sluit natuurlijk niet uit dat je aantrekkelijke en duurzame banen moet creëren. “Neem nu de flexi-jobs. Die zijn nu alleen toegankelijk voor wie al 4/5de werkt met een regulier contract”,zegt Baert. “Flexi-jobs veralgemenen vind ik geen goede zaak.”
Stijn Baert waarschuwt voor de werkloosheidsval: als het financiële verschil tussen werken en niet-werken te klein is, dreigen mensen te blijven steken in een uitkering en zijn ze minder geneigd werk te zoeken. “Meer loon naar werken, zeker voor laagopgeleiden”, vindt hij.
Bron: VRT NWS