In 2019 werkte 18,9% van de loontrekkenden soms of gewoonlijk van thuis uit. In 1999 ging het om 7,4%. Dat blijkt uit cijfers van Statbel, het Belgische statistiekbureau, op basis van de Enquête naar Arbeidskrachten. Met thuiswerk wordt al het werk bedoeld dat van thuis uit verricht wordt. Het hoeft daarbij niet noodzakelijk te gaan om telewerk, dat mogelijk gemaakt wordt door een telecommunicatieverbinding.
Jarenlang was er nauwelijks verschil in het percentage vrouwelijke loontrekkenden dat van thuis uit werkte en dat van hun mannelijke collega’s maar de laatste jaren ligt het percentage vrouwen dat thuiswerk verricht duidelijk hoger dan het percentage mannen dat thuiswerkt. In 2019 werkte 20,4% van de vrouwelijke loontrekkenden soms of gewoonlijk thuis tegenover 17,4% van de mannen.
Thuiswerk komt het vaakst voor bij loontrekkenden die in Brussel wonen: bijna 24% werkte in 2019 soms of gewoonlijk thuis. Bij loontrekkenden met woonplaats in Vlaanderen en Wallonië bedroegen de percentages respectievelijk 20% en 14,8%.
Nog hogere percentages bij loontrekkenden die in Brussel werken
Thuiswerk komt nog vaker voor bij loontrekkenden die in Brussel werken dan bij zij die in Brussel wonen. In 2019 verrichtte 29,8% van de loontrekkenden met werkplaats in Brussel soms of gewoonlijk werk van thuis uit. Bij loontrekkenden met werkplaats in Vlaanderen of Wallonië bedroegen de percentages respectievelijk 18,1% en 13,6%. Van loontrekkenden die in België wonen maar in het buitenland werken, deed ongeveer 1/5de thuiswerk in 2019.
Opvallend is dat het percentage thuiswerkers veel hoger ligt bij hooggeschoolden dan bij midden- en laaggeschoolden. In 2019 werkte 35,6% van de hooggeschoolden soms of gewoonlijk thuis. Bij midden- en laaggeschoolden bedroeg dit percentage respectievelijk 6,7% en 2,7%.
Thuiswerk vooral bij hogere functies
Dat het percentage thuiswerkers veel hoger ligt bij hooggeschoolden dan bij midden- en laaggeschoolden heeft wellicht te maken met het soort werk dat verricht wordt. Bekijken we het percentage loontrekkenden dat regelmatig of occasioneel thuis werkt volgens beroepsgroep, dan zien we thuiswerk voornamelijk bij hogere functies. 44,6% van de managers werkte in 2019 wel eens thuis. Bij intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen lag dat percentage nog iets hoger (45,1%). Bij arbeiders werd er heel weinig thuis gewerkt. Dat heeft uiteraard veel met de aard van het uitgevoerde werk te maken, dat zich minder leent om op afstand te worden uitgevoerd.
Thuiswerk vooral in de sectoren van het ‘Onderwijs’ en de ‘Informatie en communicatie‘, het minst in de sector ‘Vervoer en opslag’ en ‘Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’.
Het percentage thuiswerkers verschilt ook sterk volgens de sector waarin men werkt. Het hoogste percentage loontrekkenden dat thuis werkt werd in 2019 genoteerd in het ‘Onderwijs’. Daar werkte meer dan 52% soms of gewoonlijk thuis. Dat in het onderwijs het hoogste cijfer wordt behaald is niet onlogisch omdat leerkrachten die thuis lessen voorbereiden of toetsen verbeteren in de cijfers inbegrepen zijn. In de sector van ‘Informatie en communicatie’ werkte 45,3% van de loontrekkend soms of regelmatig van thuis uit. Op de derde plaats komen de ‘Extraterritoriale organisaties en lichamen’ (onder andere de internationale organisaties) met 40,6%. De sectoren waar in 2019 het minst thuiswerk voorkwam zijn ‘Vervoer en opslag’ (7,4%), ‘Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ (8,6%) en ‘Bouwnijverheid’ (9,5%).
Grote verschillen binnen de EU
Het percentage loontrekkenden dat soms of gewoonlijk thuis werkt verschilt enorm in Europa (grafiek 2). Zweden kende in 2018 het hoogste percentage thuiswerkers (31,1%), op de voet gevolgd door Nederland (30,9%). Luxemburg volgt op de derde plaats (27,3%). België stond in 2018 op de achtste plaats met een percentage van 16,8%, net na Frankrijk (16,9%). In Bulgarije (0,6%), Roemenië (0,7%) en Cyprus (1,6%) werd in 2018 amper thuis gewerkt door loontrekkenden. Het EU-gemiddelde (28 landen) bedroeg 11,7%.
Bron: Statbel – Eurostat. Bovenstaande gegevens zijn afkomstig van de Enquête naar de arbeidskrachten (EAK) of de Labour Force Survey (LFS). In deze enquête wordt aan werkende personen gevraagd of ze tijdens de maand voorafgaand aan de enquête nooit, soms (= minder dan 50% van de werkdagen), gewoonlijk (= 50% van de werkdagen of meer) of altijd (= alle dagen) thuiswerk verricht hebben. Wanneer we in de tekst over ‘gewoonlijk’ spreken, zijn ook de personen die altijd van thuis uit werken inbegrepen. De cijfers hebben betrekking op het jaar 2019 of 2018 (Europese vergelijking), een periode waarin er nog geen sprake was van het coronavirus. De cijfers over 2020 zullen een beeld geven van de thuiswerkfrequentie in een periode waarin opgeroepen werd om (tijdelijk) zoveel mogelijk thuis te werken omwille van het coronavirus.