Statbel, het Belgische statistiekbureau, publiceert vandaag de armoedecijfers voor 2021 uit de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC). In 2021 werd 13,1% van de Belgische bevolking beschouwd als een risicogroep voor monetaire armoede (AROP). Het gaat om mensen die in een huishouden wonen waarvan het totale beschikbare inkomen lager ligt dan de armoedrempel, die 1.287 euro per maand bedraagt voor een alleenstaande. Daarnaast leefde 11,9% van de bevolking in een huishouden met een lage werk intensiteit (LWI).
Mensen die te maken krijgen met minstens één van de drie bovenstaande situaties, worden beschouwd als risicogroep voor armoede of sociale uitsluiting (AROPE) volgens de Europese armoede-indicator in het kader van de Europa 2030-strategie. Voor 2021 ging het om 19,3% van de bevolking.
Armoededrempel wijzigt nauwelijks in 2021
“We zien een daling van het monetaire armoederisico”, aldus Annelies De Schrijver, expert EU-SILC bij Statbel. “Dat komt omdat de armoededrempel van 2021 amper gestegen is in vergelijking met 2020”.
“De armoededrempel van 2021 wordt berekend met de inkomens van 2020, het jaar waarin de COVID-19-pandemie uitbrak. In die inkomens zien we een duidelijk effect van de pandemie. Zo is het mediane inkomen van werknemers zo goed als stabiel gebleven als we dat vergelijken met een jaar eerder. In pré-COVID-19-tijden zien we doorgaans een stijging. Het mediane inkomen van zelfstandigen is dan weer met zo’n 20% gedaald tegenover vorig jaar.”
“Daarnaast zijn er ook meer gezinnen die een huisvestingstoelage hebben ontvangen, en we zien een stijging in het aantal Belgen dat een uitkering kreeg voor werkloosheid, een overbruggingsrecht of een andere premie die het inkomensverlies moest compenseren.”
“Algemeen zien we dat het inkomensverlies door COVID-19 vooral bij de werkende bevolking lag. Werkenden die getroffen werden, konden die impact enigszins compenseren door de maatregelen van de overheid. Dat heeft een impact op de armoededrempel, die niet stijgt zoals gewoonlijk, maar eerder gelijk blijft. Daarnaast zagen we bij de meer kwetsbare groepen, zoals gepensioneerden, langdurig zieken en langdurig werklozen, een licht omgekeerd effect. Zij leven vaker van een uitkering, en die werd in 2020 geïndexeerd. De monetaire impact van COVID-19 bleef bij hen eerder uit.”
Overheidsmaatregelen hadden grote impact
Als we behalve de pensioenen alle uitkeringen zouden laten wegvallen, zou 27,8% van de bevolking in 2021 een armoederisico lopen, tegenover 25,6% in 2020. Daaruit leren we dat de financiële maatregelen die de overheid invoerde tijdens de pandemie, de bevolking hebben beschermd tegen armoederisico’s.
Regionale verschillen in armoedecijfers
Achter de nationale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Voor elk van de kernindicatoren is de situatie het meest precair in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het minst in het Vlaams Gewest. Het Waals Gewest situeert zich tussenin, maar heeft wel hogere armoedeniveaus dan het nationale niveau. Ook provinciaal vallen duidelijke verschillen op te tekenen. De Vlaamse provincies verschillen niet heel sterk van elkaar, met uitzondering van Antwerpen waarvoor hogere niveaus worden opgetekend. In Wallonië zijn de verschillen sterker uitgesproken: Henegouwen heeft de hoogste armoedecijfers, Waals-Brabant de laagste.
Er zijn niet enkel geografische verschillen, ook bevolkingsgroepen verschillen substantieel van elkaar in het armoederisico dat ze lopen. Monetaire armoede komt het vaakst voor bij mensen die in dichtbevolkte gebieden wonen (20,8%), laagopgeleiden (24,8%), werklozen (37,7%), huurders (27%) en leden van éénoudergezinnen (25,4%). Het minst kwetsbaar zijn Belgen die in gemiddeld bevolkte gebieden wonen (8,7%), hoogopgeleid zijn (6,2%), werken (3,8%) of eigenaar zijn van hun woning (7,9%). Ook personen die in een huishouden wonen dat bestaat uit twee volwassenen jonger dan 65 jaar, lopen een lager risico (5,2%).
Ruim 2 miljoen Belgen liepen risico op armoede of sociale uitsluiting
Alles bij elkaar genomen, liepen 2.199.000 Belgen in 2021 een risico op armoede of sociale uitsluiting. Meer dan de helft van hen (1.384.000) kreeg te kampen met één van de drie sub-risico’s (AROP, SMSD, LWI), terwijl 246.000 Belgen (2,2% van de bevolking) de drie risico’s combineerden; zij waren ernstig materieel en sociaal gedepriveerd én woonden in een huishouden met lage werkintensiteit én liepen een monetair armoederisico.
Bron: Statbel