De sociale verkiezingen gaan volgend jaar door tussen 11 en 24 mei 2020. Er zijn twee belangrijke nieuwigheden over uitzendkrachten die een belangrijke impact kunnen hebben op de organisatie van deze verkiezingen.
Uitzendkrachten tellen mee voor de berekening gewoonlijk gemiddelde tewerkstelling. De gewoonlijk gemiddelde tewerkstelling bepaalt of uw onderneming sociale verkiezingen moet organiseren voor het CPBW (drempel: 50 werknemers) en/of de OR (drempel: 100 werknemers). In die berekening moeten niet alleen de vaste werknemers worden meegeteld, maar ook de uitzendkrachten die u als gebruiker tewerkstelt. Enkel de uitzendkrachten voor uitzonderlijk werk en tijdelijke vermeerdering van het werk moeten worden meegeteld, niet zij die een vaste werknemer vervangen. In dat laatste geval zou er immers een dubbele telling zijn.
Zoals tijdens de vorige verkiezingen, moet elke gebruiker van uitzendkrachten tijdens een bepaalde referteperiode een specifiek register van uitzendkrachten bijhouden, zelfs wanneer de gebruiker geen sociale verkiezingen moet organiseren. Het gemiddelde van de uitzendkrachten wordt berekend door het aantal kalenderdagen waarop een uitzendkracht is ingeschreven in het register tijdens de referteperiode te delen door 92. Werkt de uitzendkracht in een arbeidsregime dat minder dan 3/4 van een voltijds uurrooster bedraagt, dan telt zijn tewerkstelling maar voor de helft mee. Al deze regels zijn dezelfde gebleven als tijdens de vorige verkiezingen.
Wat wel gewijzigd is, is de referteperiode tijdens dewelke de berekening moet gebeuren. De referteperiode is het huidige kwartaal, namelijk de periode tussen 1 april en 30 juni 2019. Bij de vorige verkiezingen was dat het vierde kwartaal van het jaar voorafgaand aan de sociale verkiezingen.
Er is één uitzondering op het verplicht bijhouden van het register. Als de OR vóór 30 mei 2019 bij unanieme verklaring in de notulen vaststelt dat de drempel van 100 werknemers in de onderneming is overschreden, dan moet de onderneming geen register voor uitzendkrachten bijhouden.
To do: Volg de tewerkstelling van uw uitzendkrachten op tussen 1 april en 30 juni 2019 en pas, indien mogelijk, uw aanwervingsbeleid aan, in het geval u de drempel van 50/100 werknemers nadert. Stelt de onderneming meer dan 100 werknemers tewerk, zorg er dan voor dat de OR dit tijdig (vóór 30 mei 2019) bevestigt en notuleert in het pv van de volgende vergadering. Zo vermijdt u het bijhouden van het specifieke register van uitzendkrachten.
Uitzendkrachten hebben (onder bepaalde voorwaarden) stemrecht
De grootste nieuwigheid is dat uitzendkrachten kunnen stemmen bij de gebruiker, als zij aan bepaalde cumulatieve voorwaarden voldoen:
De uitzendkracht moet in een eerste referteperiode (tussen 1ste dag van 6de kalendermaand voorafgaand aan dag X en dag X) minstens drie maanden ononderbroken of in totaal 65 werkdagen in deze periode van 6 maand tewerkgesteld zijn bij de gebruiker; en
De uitzendkracht moet in een tweede referteperiode (tussen dag X en dag Y-13) minstens 26 werkdagen tewerkgesteld zijn bij de gebruiker.
Stel dat een onderneming dus sociale verkiezingen organiseert op 11 mei 2020, dan begint de eerste referteperiode op 1 augustus 2019 en eindigt op 11 februari 2020 en de tweede referteperiode start op 11 februari 2020 en eindigt op 28 april 2020.
De uitzendkrachten hebben stemrecht, ongeacht of ze op de datum van de verkiezingen nog tewerkgesteld zijn bij de gebruiker. Tot slot kunnen uitzendkrachten zich nog steeds geen kandidaat stellen bij de gebruiker.
To do: Vanaf augustus 2019 houdt u tijdens de referteperiodes best bij hoelang bepaalde uitzendkrachten bij u werken. Dat is belangrijk om de kieslijsten correct samen te stellen. Houd daarbij rekening met het feit dat aangezien de uitzendkracht moet voldoen aan twee tewerkstellingsvoorwaarden, hij geen stemrecht zal hebben van zodra hij niet voldoet aan een van de twee voorwaarden.
Bron: Lydian