De daling van het aandeel van de verwerkende nijverheid in de Belgische economie, die in de jaren 1980 vastgesteld werd, heeft zich voortgezet en verloopt sneller dan in Duitsland of Nederland. De opeenvolging van crisissen weegt op het buitenlandse concurrentievermogen van industriële bedrijven, die ook de uitdaging van decarbonisatie moeten aangaan. De verwerkende nijverheid beschikt echter ook over een aantal troeven om te profiteren van de dubbele transitie naar een groene en digitale economie en de herbewapening van Europa. Dat blijkt uit een studie van het Federaal Planbureau.
Twintig jaar geleden publiceerde het Federaal Planbureau een studie over de toekomst van de industrie in België, gebaseerd op de observatie van trends sinds het begin van de jaren 1980. Wat is er sindsdien gebeurd?
De verwerkende nijverheid draagt minder bij aan de Belgische groei…
Uit de nieuwe studie blijkt dat de relatieve ‘desindustrialisatie’ die sinds de jaren 1980 in België werd vastgesteld, zich voortzet: het aandeel van de verwerkende nijverheid in het Belgische bbp is gedaald van 20% in 1995 naar 12% in 2023. Maar er is een belangrijke verandering: tussen 1980 en 1995 was de volumegroei (de stijging van de hoeveelheden exclusief prijsontwikkeling) in de verwerkende nijverheid systematisch hoger dan die van de volledige economie, met uitzondering van de crisisjaren, maar dit is niet langer het geval. Tussen 1995 en 2023 bedroeg de groei van de verwerkende nijverheid gemiddeld 1,1% per jaar, tegenover 1,8% voor de Belgische economie.
Die verandering gaat gepaard met een aanzienlijke daling van de industriële werkgelegenheid. Het aantal jobs in de verwerkende nijverheid is gedaald van 860.000 in 1980 naar 680.000 in 1995, en vervolgens teruggevallen tot 510.000 in 2023. De verwerkende nijverheid vertegenwoordigt nu nog maar 9,9% van de binnenlandse werkgelegenheid in België, tegenover 17,5% in 1995. De indirecte banen die worden gemobiliseerd door het intermediair verbruik (producten die worden gebruikt afkomstig van andere bedrijfstakken) zijn sinds 2010 stabiel gebleven op iets meer dan 300 000.
…en aan het externe concurrentievermogen van de economie
De export van goederen blijft erg belangrijk voor de Belgische economie, maar het is niet langer de export van goederen die de wereldhandel aanstuurt, maar veeleer de export van diensten. Export blijft echter een belangrijke afzetmarkt voor industriële productie en de bedrijven moeten dus concurrentieel blijven op de internationale markten. Door de recente opeenvolging van crisissen zijn de bedrijven echter getroffen door aanzienlijk hogere productiekosten: arbeidskosten, energiekosten en de kosten van intermediair binnenlands verbruik. Ze reageren hierop door meer te innoveren, met name in de farmaceutische industrie, maar de daaruit voortvloeiende productiviteitswinsten liggen lager dan in het verleden.
De industrie reageert met specialisatie en weerbaarheid van haar waardeketens
De verwerkende nijverheid heeft zich verder gespecialiseerd, met als grootste verandering de sterke opkomst van de farmaceutische industrie naast activiteiten die in het verleden al sterk aanwezig waren, zoals de voedingsmiddelen- en chemische industrie. Die specialisatie richt zich ook op activiteiten met een hoge toegevoegde waarde die de dubbele transitie naar groene en digitale economie ondersteunen. In de ontwikkeling van digitale technologieën is de Belgische industrie zeer goed geplaatst op het gebied van geavanceerde materialen, micro- en nanotechnologieën en robotica, en in groene productie is haar aandeel bijzonder hoog in de biotechnologie en, in mindere mate, in hernieuwbare energie. Ze beschikt over een gediversifieerde activiteitenportefeuille op het gebied van emissievrije productie, waaronder elektrolysers, batterijen en onderdelen voor windturbines.
Ondanks haar afhankelijkheid van grondstoffeninvoer als gevolg van de omvang van ons land, is de Belgische verwerkende nijverheid er ook in geslaagd om veerkrachtige toeleveringsketens op te bouwen, met name door de toeleveranciers te diversifiëren en grondstoffen te recycleren, wat bijdraagt aan de strategische autonomie van het land.
Een Belgisch industrieel beleid?
De moeilijke begrotingscontext in ons land en de nieuwe defensie-uitdagingen beperken de mogelijkheden om de industrie zonder militair doel met overheidsuitgaven te ondersteunen. De verbetering van de doeltreffendheid van deze uitgaven, vooral op het vlak van investeringen in infrastructuur en menselijk kapitaal, wordt dus een cruciale hefboom. Dit is des te belangrijker omdat de Belgische verwerkende nijverheid voor de uitdaging staat om haar groene transitie te verzekeren, terwijl ze meer fossiele brandstoffen verbruikt dan de buurlanden. Het nieuwe kader voor staatssteun ter ondersteuning van het Pact voor een Schone Industrie dat de Europese Commissie eind juni 2025 heeft goedgekeurd, versoepelt de regels voor directe steun aan bedrijven om de transitie te bevorderen, maar stimuleert ook de concurrentie tussen de lidstaten, waardoor de interne markt wordt verzwakt.
Chantal Kegels, econoom bij het Federaal Planbureau: “In de huidige begrotingscontext zijn er niet echt budgettaire middelen voorhanden om voordeel te halen uit de versoepeling van de Europese regels en de verwerkende nijverheid rechtstreeks te ondersteunen. Er is echter wel ruimte om de doeltreffendheid van de huidige overheidsuitgaven te verbeteren. Het voortzetten van structurele hervormingen, met name in de dienstensector, zal de industrie ook ondersteunen zonder dat dit noodzakelijkerwijs budgettaire kosten met zich meebrengt.”
Bron: Federaal Planbureau