Na twee opeenvolgende maanden met een stijging van de werkgelegenheidsgraad in september en oktober, gaven voorlopige cijfers voor de maand november een sterke daling van de werkgelegenheidsgraad van 20-64-jarigen aan. Voorlopige cijfers voor december tonen opnieuw een toename van de werkgelegenheidsgraad, van 68,2% in november naar 69,5% in december. De werkgelegenheidsgraad ligt hiermee 1,4 procentpunt onder het niveau van december 2019.
Tussen november en december stijgt de werkgelegenheidsgraad iets sterker bij vrouwen (+1,8 procentpunt) dan bij mannen (+0,9 procentpunt).
De toename doet zich vooral voor bij de jongere leeftijdsgroepen. De werkgelegenheidsgraad van 55-plussers daarentegen, vertoont een daling.
De werkgelegenheidsgraad neemt tussen november en december van dit jaar toe in Vlaanderen en Wallonië maar neemt af in Brussel. De werkgelegenheidsgraad van 20-64-jarigen wordt voor december geschat op 59,7% in Brussel, 74,4% in Vlaanderen en 64,2% in Wallonië.
IAB-werkloosheidsgraad bedraagt 5,2% in december
Sinds juli lag de IAB-werkloosheidsgraad van 15-64-jarigen boven de 6%. In augustus behaalde de werkloosheidsgraad met 6,9% zijn hoogste niveau sinds de Covid-crisis waarna een daling volgde naar 6,2% in september. Daarna bleef de werkloosheidsgraad vrij stabiel tot in november. Voorlopige cijfers voor december geven een daling van de werkloosheidsgraad naar 5,2% aan, wat ongeveer hetzelfde niveau is als in december 2019 (5,3%).
Tussen november en december van 2020 daalt de werkloosheidsgraad in Vlaanderen en Wallonië. In Brussel noteert Statbel een toename van de werkloosheidsgraad. De werkloosheidsgraad van 15-64-jarigen wordt voor december geschat op 14,7% in Brussel, 2,8% in Vlaanderen en 6,5% in Wallonië.
Activiteitsgraad neemt toe
Na een sterke daling van de activiteitsgraad in november, noteert Statbel opnieuw een lichte toename van de activiteitsgraad, van 67,0% in november naar 67,6% in december van 2020. De activiteitsgraad of het aandeel van werkenden en werklozen in de totale bevolking van 15 tot en met 64 jaar komt hiermee 1,8 procentpunt onder het niveau van december 2019 te liggen.
38,7% van de werkenden werkte niet of minder dan gewoonlijk in december
De tweede lockdown heeft net zoals de eerste lockdown een duidelijk effect op de gewerkte uren, zoals al bleek uit de cijfers van november. Toen werkte 27% van de werkenden niet of minder uren dan gewoonlijk. In december loopt dit percentage op tot 38,7% van de werkenden. Enkel in april lag dit percentage nog hoger met 44,2%. Naast het effect van de lockdown speelt in december ook het effect van de kerstperiode. We zien dan ook dat vakantie veel vaker de belangrijkste reden was om niet (715.000 personen) of minder (541.000 personen) te werken dan in april het geval was. Daarnaast werd tijdelijke werkloosheid in december door 141.000 personen als belangrijkste reden aangehaald om niet te werken en door 57.000 personen om minder te werken dan gewoonlijk. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met die van november. In april lag het aantal personen dat tijdelijke werkloosheid aangaf als belangrijkste reden om niet (575.000 personen) of minder te werken (281.000 personen) veel hoger.
Net als in de eerste lockdown is thuiswerk sinds november opnieuw verplicht voor alle werkenden wiens functie er zich toe leent. Zowel in november als in december werkt 38,9% van de werkenden soms of gewoonlijk van thuis uit (grafiek 5), dit is ongeveer hetzelfde niveau als in mei. Wie zijn/haar normale werkplek in Brussel heeft, werkt vaker van thuis uit (60,4%) dan wie in Vlaanderen (35,2%) of Wallonië (32,4%) werkt. Met een percentage van 57,4% werken zelfstandigen het vaakst thuis. Bij loontrekkenden in de publieke sector en loontrekkenden in de privésector bedragen de percentages respectievelijk 49% en 30,8%.
In december gaf 39,4% van de thuiswerkers aan dat ze tijdens de Covid-crisis voor het eerst aan thuiswerk deden. 43,9% van de thuiswerkers deed vroeger al aan thuiswerk maar doet dat tijdens de Covid-crisis meer en bij 16,7% had de Covid-crisis geen invloed op de mate van thuiswerk.
Bron: Statbel