In 2019 werd 11% van de Belgische bevolking geconfronteerd met een toestand van materiële en sociale deprivatie. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van Statbel, het Belgische statistiekbureau. De resultaten komen uit de EU-SILC-enquête 2019, waarbij gebruik gemaakt wordt van de nieuwe materiële en sociale deprivatie indicator (MSD)1 die op Europees niveau werd ontwikkeld.
Deze resultaten zijn de eerste beschikbare indicatoren wat betreft de armoede in België (SILC-enquête 2019) en zullen in de volgende maanden aangevuld worden met monetaire indicatoren. Door een grondige methodologische hervorming zijn de resultaten voortaan beschikbaar op regionaal niveau.
Er zijn uitgesproken verschillen tussen de drie gewesten: 21,5% van de Brusselaars bevond zich in deze precaire situatie, terwijl het in Wallonië om 15,3% en in Vlaanderen om 6,6% van de bevolking ging.
Ongeveer één vierde van de Belgen kon zich in 2019 geen week vakantie buitenshuis veroorloven of was financieel niet in staat om een onverwachte uitgave te doen.
Alleenstaande ouders en hun kinderen (30,2%) hadden het beduidend zwaarder dan alle andere categorieën.
Dertien items voor België en de gewesten
Materiële en sociale deprivatie betekent dat men zich de gangbare levensstandaard niet kan veroorloven. Iemand wordt als gedepriveerd beschouwd wanneer die zich minstens vijf van onderstaande materiële bezittingen of (sociale) handelingen niet kan veroorloven.
Ongeveer één vierde van de Belgen kon zich in 2019 geen week vakantie buitenshuis veroorloven of was financieel niet in staat om een onverwachte uitgave doen. Andere aspecten zijn minder problematisch voor de Belgen. Zo kan amper 2,1% zich geen toegang tot internet veroorloven en amper 2,3% heeft onvoldoende financiële middelen om twee paar schoenen in goede staat te hebben. Achter de nationale cijfers schuilen echter grote regionale verschillen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest kon meer dan een derde zich geen onverwachte uitgave veroorloven, terwijl dat in het Vlaams Gewest 16% is. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaf ook één vierde aan niet te kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, terwijl dat in het Waals Gewest 17,7% is en in het Vlaams Gewest 9,4%. Bovendien heeft 18,2% van de Brusselaars onvoldoende middelen om een persoonlijke wagen te bezitten. In Wallonië en Vlaanderen is dat respectievelijk 5,5% en 4,3%.
Eénoudergezinnen hebben het beduidend zwaarder
Dat éénoudergezinnen het zwaarder hebben blijkt vooral uit volgende items: een onverwachte uitgave doen (53,5%), een week vakantie per jaar buitenshuis nemen (46,2%), beschadigde of versleten meubels vervangen (39,6%), regelmatig deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten (31,2%), wekelijks een bedrag uitgeven voor persoonlijke behoeften (28,3%) en minstens éénmaal per maand met vrienden of familie afspreken om iets te eten of te drinken (27,4%).
Bron: Statbel – Om te voldoen aan Europese vereisten werd de SILC-enquête in 2019 grondig hervormd. Die hervorming laat toe om de resultaten nauwkeuriger te berekenen. Ook de vragenlijst kan ingekort worden, zodat de last voor de deelnemende huishoudens substantieel vermindert. Door die wijzigingen zijn de resultaten vanaf 2019 niet vergelijkbaar met die van eerdere jaren: Technische nota – hervorming 2019.