Werkgevers en vakbonden vonden geen akkoord in het loonoverleg, en dus organiseren de bonden uit onvrede op 29 maart een nationale betoging. Dat maakt de vraag nog pertinenter om te focussen op het optimaliseren van het aanvullend pensioen in plaats louter naar een hoger salaris te kijken. Bovendien past dit perfect in de doelstelling van de regering-De Croo om de bijdrage aan het aanvullend pensioen op te trekken tot minstens 3% van het brutoloon. Maar daar staat wel tegenover dat er aan het aanvullend pensioen enkele voorwaarden hangen waar zorgvuldig rekening mee moet worden gehouden. Want allerlei ‘valkuilen’ kunnen er op pensioenleeftijd voor zorgen dat het uitgekeerde kapitaal tot 30% lager ligt, zegt HR-specialist Mercer.
Het Belgisch wettelijk pensioen staat onder druk. Volgens OESO-rapporten verdubbelt het aantal 65+’ers tegen 2060, terwijl het aantal werkenden met 10% zal dalen. Bovendien krijgt een gemiddelde Belgische gepensioneerde al een van de laagste uitkeringen in Europa en kan een op de tien zelfs als ‘arm’ beschouwd worden.
Een aanvulling op het wettelijk pensioen via een degelijke tweede pijler is dus een absolute must. Momenteel heeft 78% van de beroepsbevolking een aanvullend pensioen via de tweede pijler volgens de FSMA. De gemiddelde verworven reserve van wie een aanvullend pensioen opbouwt en de pensioenleeftijd nadert – de leeftijdscategorie van 55 tot 64-jarigen – is volgens de FSMA ongeveer € 56.057. Achter dit globale gemiddelde gaan echter grote verschillen schuil: zo bedraagt de mediaanreserve voor de 55-64-jarigen slechts 9.118 euro.
Een tweede pijler-sectorplan geeft momenteel een premie tussen 0,5% en 2,5% van het jaarsalaris. De regering-De Croo heeft echter als doelstelling om dit voor iedere werknemer op te drijven tot minstens 3% van het brutoloon. Dat vraagt in veel grote sectoren om een grote inhaalbeweging.
Er lijkt dus een mooie toekomst voor de tweede pijler in het verschiet. Er zijn echter een paar (verdoken) valkuilen die het eindbedrag in de tweede pijler aanzienlijk kunnen beïnvloeden.
Sectorplannen (premies als % van het jaarsalaris):
- Bewaking 0,5%
- Chemie 0,85%
- Schoonmaak 0,99%
- Horeca 1%
- Hotel 1,1%
- Voeding 1,25%
- Tuinbouw 1,4%
- Retail 1,65%
- Metaal 2,39%
Eenheidsstatuut
Vandaag is de vervangingsratio van het bruto wettelijk pensioen ten opzichte van het laatste salaris 55% voor een bediende en 63% voor een arbeider. Netto wordt dat resp. 68% en 80%. Tegen 2025 moet dat veranderen door het eenheidsstatuut, dat als doel heeft om het statuut van arbeiders en bedienden te harmoniseren. Hoe dan ook betekent dit een gevoelgige reductie in koopkracht.
Opnieuw illustreert dit de meerwaarde van de tweede pensioenpijler, want die is alleen interessant indien op lange termijn het rendement voldoende hoog blijft. Op basis van realistische hypotheses1 laat deze toe voor een bediende om het netto vervangingsratio verhogen tot 91% en voor een arbeider tot 85%.
Loonnorm
Er is momenteel discussie omtrent de loonnorm van 0,4%. Een stijging in salaris heeft een directe impact op het tweede pijler pensioen door de hogere toegekende premie die een percentage is van het salaris. Algemeen kunnen we stellen dat een stijging/daling van het jaarlijks salaris met 0,4% een stijging/daling van het pensioenkapitaal met 4,5% tot gevolg zal hebben.
Wettelijk minimum rendement
Momenteel schommelt het wettelijk minimum rendement tussen 1,75% en 3,25%, afhankelijk van het rendement op de Belgische OLO’s. “Recent werd geopperd om het huidige wettelijk minimum rendement van 1.75% op pensioenplannen die voorzien in een vaste bijdrage (premie is percentage van het salaris) te verlagen”, zegt Franky Stevens, hoofd van het Actuariële team bij HR-specialist Mercer. “Een daling van het toegepaste minimum rendement op de premies heeft vanzelfsprekend een directe impact op het opgebouwde pensioenkapitaal. Indien het wettelijk minimum rendement zou dalen van 1,75% naar 0% dan is er een daling in het aanvullend pensioenkapitaal op 67 jaar van bijna 30% voor alle beroepscategorieën. Een daling van het wettelijk minimumrendement naar 1% heeft reeds een daling van het eindkapitaal van 13.7% tot gevolg.”
TAK23
Naast de klassieke TAK21 groepsverzekering (waar de verzekeraar een bepaald vast rendement geeft), zijn TAK23 verzekeringen (waar het rendement afhankelijk is van de beurs) in de opmars. Deze worden aanzien als een alternatief om meer rendement te halen, maar tegen een hoger risico. “Het nemen van meer risico op lange termijn kan inderdaad voordelig zijn voor het aanvullend pensioen. Indien een gemiddeld rendement kan worden behaald van 2,5% op lange termijn kan het aanvullend pensioen stijgen met 17%. Een gemiddeld rendement van 3% in plaats van het wettelijk minimum van 1,75% doet het eindkapitaal met 30% toenemen”, zegt Franky Stevens.
Pensioenleeftijd
De wettelijke pensioenleeftijd ligt in België op 65 jaar en stijgt tegen 2030 naar 67 jaar. De leeftijd waarop effectief met pensioen wordt gegaan ligt echter veel lager en veel personen kiezen voor een vervroegd pensioen. Dat kan vanaf 63 jaar na een carrière van 42 jaar, op 61 na een loopbaan van 43 jaar of op 60 jaar na een loopbaan van 44 jaar. Een volledig pensioen is er maar na 45 jaar werken.
“De impact van vroegere pensionering op het aanvullend pensioen is tweezijdig. Enerzijds is er een minder lange opbouw in het systeem waardoor het eindvoordeel lager zal zijn. Algemeen kan worden gesteld dat 1 jaar minder lang werken een daling van het kapitaal uit de tweede pensioenpijler met 4% zal veroorzaken op het bruto kapitaal”, zegt Stevens. “Kiezen voor een pensioen op 63 jaar in plaats van 67 jaar heeft dus een daling van 16% tot gevolg. Anderzijds stijgt de taxatie op het tweede pijler pensioen naarmate men dit vroeger opneemt. Terwijl de taxatie slechts 10% is op de wettelijke pensioenleeftijd kan dit stijgen tot 20% op 60 jaar.”
In onderstaande tabel is het aanvullend tweede pijler pensioen uitgedrukt als een percentage van het laatste salaris en is weergegeven wat de invloed is van het vroegtijdig pensioneren. Zo daalt de vervangingsratio voor een bediende van het tweede pijler pensioen van 16,8% op 67 jaar naar 13,4% op 63 jaar. Uitgedrukt in éénmalig kapitaal is dit een daling met 25%.
Gecombineerde effect
Zoals duidelijk is uit bovenstaande punten, is het tweede pijler pensioen afhankelijk van meerdere factoren. Tot nu toe werden deze afzonderlijk beschouwd. Indien we bijvoorbeeld echter veronderstellen dat iemand op 63 jaar op pensioen gaat, zonder extra loonstijging buiten inflatie gedurende de loopbaan en een wettelijk minimum rendement van 0,5%, dan is er een daling in bruto tweede pijler pensioenkapitaal van 35%.
Opwaardering tweede pijler
Franky Stevens besluit: “Zoals opgenomen in het regeerakkoord moet de tweede pijler worden opgewaardeerd. Een stijging in de bijdragen voor arbeiders van (1% naar 3%) en bedienden (van 4% naar 5%) heeft een stijging van het eindkapitaal met 200%/25% tot gevolg. De discussie van de loonnorm mag dus niet afzonderlijk worden gezien van de bijdragen in de tweede pijler. Een combinatie van een extra stijging in salaris en extra premies in de tweede pijler is mogelijk voor veel ondernemingen niet haalbaar. Een systeem waarin naar zowel huidig als uitgesteld salaris (wat de tweede pijler is) wordt gekeken kan hier de oplossing bieden. Een fiscaal vriendelijke tweede pijler, door hogere aftrek van de door de werkgever gestorte premies, kan de kost van het systeem voor werkgevers aanzienlijk verlagen en kan werknemers een hogere spaarpot op pensioenleeftijd opleveren. De analyse die we bij Mercer maakten, toont duidelijk aan dat de aanpassing van het tweede pijler wettelijk pensioen niet evident is. Deze echter wel de sleutel om voor alle personen een mooie tijd in pensioen te garanderen.”
Bron: Mercer
Nota : deze cijfers gaan uit van een ‘flat rate’ tweede pijler pensioenpremie van 1% voor arbeiders en 4% voor bedienden. Het veronderstelde rendement is het wettelijke minimum van 1,75%, de extra salarisstijging is 0,4% bovenop inflatie en de pensioenleeftijd is 67 jaar.