De Raad bekommert zich al lang om het aan het werk houden en de vrijwillige terugkeer naar werk van langdurig arbeidsongeschikte personen. Zo herinnert hij eraan dat er in de Nationale Arbeidsraad een structureel overlegkader opgericht is voor de sociale partners en de institutionele actoren die betrokken zijn bij het proces van de vrijwillige terugkeer naar werk van personen met een gezondheidsprobleem.
In het eenparig advies nr. 2.449 spreekt de Raad zich uit over de hoofdstukken van een ontwerp van programmawet ter uitvoering van het regeerakkoord 2025-2029 die handelen over het globaal plan met betrekking tot de re-integratie bij arbeidsongeschiktheid.
Een geïntegreerde multidisciplinaire aanpak die globaal, dynamisch, positief en participatief is, is daarbij de leidraad. Dit overlegkader heeft reeds verschillende voorstellen en instrumenten opgesteld, waarin een aantal algemene beginselen en factoren worden geïdentificeerd voor een succesvolle preventie en behoud van en terugkeer naar werk, waaronder aanbeveling nr. 31, rapport nr. 137 en verschillende adviezen.
De Raad ondersteunt het beginsel van behoud van contact met de arbeidsongeschikte werknemer. Hierbij is het belangrijk dat er vroegtijdig, op het meest gepaste ogenblik, opgetreden wordt door contact op te nemen met de betrokken werknemer. Hij is immers de mening toegedaan dat hoe sneller wordt opgetreden, hoe groter de gunstige invloed op de herinschakeling zal zijn. Daarom moet bepaald worden op welk ogenblik idealiter wordt opgetreden om de kansen op een succesvolle re-integratie te maximaliseren, en moet die re-integratie kloppen met de gezondheidstoestand van de werknemer.
De preventieadviseur-arbeidsarts is daarvoor het best geplaatst. Indien te snel wordt opgetreden, kan dit de re-integratie immers nadelig beïnvloeden.
Ook ondersteunt de Raad het belang van maatregelen waardoor alle bij de problematiek van langdurig zieken betrokken actoren sterker bewust gemaakt worden van hun rol, ze aangespoord worden tot samenwerking, ze hun verantwoordelijkheid nemen in het bijdragen tot oplossingen voor deze problematiek, en ze voldoende inspanningen leveren. Hij staat echter niet achter het beginsel van een financiële sanctie als mechanisme om degenen die betrokken zijn bij een terugkeer naar werk ter verantwoording te roepen. De responsabilisering moet dus positief benaderd worden en het idee omvatten om iets te doen aan de mogelijke oorzaken van arbeidsongeschiktheid. Op die manier kan instroom in invaliditeit vermeden worden.
De Raad vraagt ook om de praktische uitvoering van belangrijke concepten zoals “de inschatting van het arbeidspotentieel van arbeidsongeschikte werknemers” op een gestructureerde wijze en op basis van een uniforme methode aan te pakken. Werknemers en werkgevers hebben ook nood aan duidelijke informatie over het verloop van de procedures.
De Raad stelt vast dat het ontwerp van programmawet nieuwe taken aan behandelend artsen, adviserend artsen en preventieadviseurs-arbeidsartsen toevertrouwt. Volgens de Raad moet de deskundigheid van die artsen optimaal benut worden om de juiste preventieaanpak en gezondheidswinst te realiseren. Dit wil onder andere zeggen dat er gestreefd wordt naar meer focus op preventie en het ontwikkelen van een welzijnsbeleid voor het aspect ‘gezondheid’. De responsabilisering mag alleszins geen afbreuk doen aan de deontologische regels van de artsen. Vertrouwen en vrijwilligheid zijn immers succesfactoren.
De Raad vraagt ook een evaluatie van het nieuwe systeem twee jaar na de inwerkingtreding ervan.
Bron: NAR-CNT