Op 20 oktober 2021 heeft de Commissie voor Financiën een wetsvoorstel goedgekeurd betreffende de vergroening van bedrijfswagens. Er werd in het wetsontwerp een hoofdstuk toegevoegd gewijd aan het mobiliteitsbudget dat het wettelijk kader van het budget wijzigt (wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget).
Pijler 1: het afschaffen van de einde reeks uitzondering en nul-emissie-voorwaarde vanaf 1 januari 2026
Ter herinnering: de werknemer (die in aanmerking komt) kan met het voornoemde mobiliteitsbudget de terbeschikkingstelling van een “milieuvriendelijke” bedrijfswagen financieren (pijler 1). De “milieuvriendelijke bedrijfswagen” wordt gedefinieerd als een elektrische wagen of een wagen die voldoet aan de minimumvereisten (vastgelegd in de wet op het mobiliteitsbudget) op het gebied van CO2-uitstoot, emissienormen (met uitzondering van einde reeks-voertuigen) en batterij-energiecapaciteit (voor hybride voertuigen).
Met het oog op een snellere vergroening van het Belgische wagenpark voorziet het wetsontwerp in de afschaffing van de uitzondering voor einde reeks voertuigen op de minimale emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen op het moment van de aanvraag van het mobiliteitsbudget of op een latere norm voor nieuwe wagens.
Bovendien bepaalt het wetsontwerp dat de “milieuvriendelijke” bedrijfswagen vanaf 1 januari 2026 een wagen moet zijn zonder CO2-uitstoot.
Pijler 2: uitbreiding van duurzame vervoersmogelijkheden (met een zero-emissie voorwaarde vanaf 1 januari 2026) en huisvestingskosten
In het kader van de tweede pijler van het mobiliteitsbudget kan de (in aanmerking komende) werknemer het mobiliteitsbudget besteden aan duurzame vervoermiddelen (zachte mobiliteit of deeloplossingen) of gelijkgestelde kosten.
Om de omschakeling naar groenere mobiliteit aan te moedigen, voegt het wetsontwerp de volgende elementen toe aan de tweede pijler:
Zachte mobiliteit en deeloplossingen:
- Financieringskosten (bv. fietsleningen) en openbare of particuliere garagekosten (al dan niet overdekt), maar ook wordt het begrip uitrusting verduidelijkt (uitrusting ter bescherming van de bestuurder en zijn passagiers, alsook uitrusting ter verhoging van hun zichtbaarheid).
- Gemotoriseerde driewielers en vierwielers.
- Uitbreiding van openbaarvervoerabonnementen tot alle reizen van de (in aanmerking komende) werknemer en zijn inwonende gezinsleden.
- Het wetsvoorstel bepaalt echter dat gemotoriseerde voertuigen die onder de tweede pijler vallen, vanaf 1 januari 2026 geen CO2 meer mogen uitstoten.
Andere gelijkgestelde kosten:
- Huisvestingskosten: toevoeging van kapitaalaflossingen (hypothecaire lening) en uitbreiding van de afstand tussen woning en werkplek (straal van 10 km in plaats van de huidige straal van 5 km).
- Parkeerkosten die gepaard gaan met het gebruik van het openbaar vervoer.
De kilometervergoeding, met een maximumbedrag van 0,24 EUR/km (inkomstenjaar 2021/ aanslagjaar 2022), voor woon-werkverplaatsingen die daadwerkelijk te voet worden afgelegd of met voortbewegingstoestellen, zoals gedefinieerd in politie in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, (step, skateboard, enz.) Het spreekt voor zich dat deze premie in het kader van het mobiliteitsbudget niet kan worden gecumuleerd met de belastingvrijstelling voor vergoedingen voor woon-werkverplaatsingen die daadwerkelijk te voet of met behulp van mobiliteitshulpmiddelen als omschreven in artikel 38, § 1, alinea 1, 9°, c) WIB 92 worden afgelegd, noch met de belastingvermindering bij de aankoop van een elektrisch voertuig (artikel 145/28 WIB 92).
Wachttijd geschrapt
Momenteel moeten werknemers gedurende een bepaalde periode een bedrijfswagen hebben (of daarvoor in aanmerking komen) voordat zij een mobiliteitsbudget kunnen aanvragen.
Het wetsontwerp voorziet in de afschaffing van deze voorwaarde, zodat in aanmerking komende werknemers onmiddellijk (en niet langer na een wachttijd) een mobiliteitsbudget kunnen aanvragen.
Vereenvoudigde bepaling van het mobiliteitsbudget
Het wetsvoorstel beoogt ook de berekening van het bedrag van het mobiliteitsbudget (“Total Cost of Ownership” of “TCO”) te vereenvoudigen door middel van de volgende maatregelen:
Het bedrag van het mobiliteitsbudget bedraagt minimaal 3.000 EUR/jaar en maximaal een vijfde van het totale brutoloon bedoeld in artikel 6, § 1, derde lid, van de Loonbeschermingswet van 12 april 1965, met een absoluut maximum van 16.000 EUR/jaar. Deze grenzen (3.000 EUR – 16.000 EUR) werden vastgesteld op aanbeveling van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (NAR-advies nr. 2339 – CCE-advies 2021-2650 van 28 september 2021), op basis van de geldende prijzen op de huidige automarkt.
In de praktijk betekent dit dat als de TCO minder dan 3.000 EUR bedraagt, de werkgever in ieder geval een mobiliteitsbudget van ten minste 3.000 EUR moet toekennen (met een maximum van een vijfde van het totale brutoloon, met een absoluut maximum van 16.000 EUR).
Verder voorziet het wetsontwerp in de mogelijkheid voor de werkgever om bij de bepaling van het mobiliteitsbudget van de werknemer de kosten die voortvloeien uit het gebruik van de bedrijfswagen voor beroepsdoeleinden af te trekken, op voorwaarde dat de werkgever de kosten van de werknemer voor verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt bij de toekenning ervan.
Het doel is werkgevers te stimuleren om niet alleen salariswagens (wagens die niet hoofdzakelijk gebruikt worden voor professionele doeleinden) om te zetten in een mobiliteitsbudget, maar ook functiewagens (wagens die nodig zijn om het overeengekomen werk te kunnen uitvoeren).
Het wetsontwerp bepaalt verder dat het mobiliteitsbudget beschikbaar wordt gesteld op een “mobiliteitsrekening”. Momenteel wordt het mobiliteitsbudget, na aftrek van het deel dat gebruikt kan worden voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en de bijhorende kosten (pijler 1), volledig ter beschikking gesteld in een virtuele vorm aan de begunstigde werknemer (artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 maart 2019 tot uitvoering van de wet van 2019 betreffende het mobiliteitsbudget).
Het is de bedoeling om voortaan het volledige bedrag van het mobiliteitsbudget (met inbegrip van de eerste pijler) beschikbaar te stellen op de mobiliteitsrekening, teneinde de afwikkeling van de kosten met betrekking tot de eerste pijler transparanter te maken.
Ten slotte laat het wetsontwerp de Koning toe een formule vast te leggen waarmee het bedrag van het mobiliteitsbudget op basis van werkelijke kosten wordt berekend, of kan worden berekend forfaitaire wijze. Op die manier wil de wetgever een belangrijke administratieve vereenvoudiging tot stand te brengen.
Inwerkingtreding
Het hoofdstuk van het wetsontwerp gewijd aan het mobiliteitsbudget zal, indien het in de plenaire vergadering wordt goedgekeurd, op 1 januari 2022 in werking treden, met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot de zero-emissie voorwaarde, die pas vanaf 1 januari 2026 van toepassing zullen zijn.
Er wordt evenwel een overgangsperiode ingevoerd met betrekking tot de minimum- en maximumbedragen voor mobiliteitsbudgetten die al vóór (de goedkeuring en) de bekendmaking van het wetsontwerp in het Belgisch Staatsblad zijn toegekend. Deze mobiliteitsbudgetten moeten, indien nodig, worden aangepast om uiterlijk vanaf 1 januari 2023 binnen de hierboven vermelde grenzen (3.000 EUR – 16.000 EUR) te vallen.
Bron: Loyens & Loeff