Dit cijfer is het resultaat van een analyse van de contractuele arbeidsduur van werknemers in combinatie met de schorsingen van de uitvoering van het contract. Positief is dat het gemiddelde Belgische arbeidscontract bijna een procentpunt hoger ligt dan drie jaar geleden (86,4 %). Maar de Belg presteert van dat voltijdse contract door vakantie, feestdagen, ziekte en andere schorsingen in werkelijkheid maar 73,2 %. Dat is een daling met 0,1 % ten opzichte van 2014.
Gemiddeld Belgisch arbeidscontract is 86,3 % van een fulltime. ‘Grootste’ contracten in Vlaanderen, in grote bedrijven, voor 20- tot 40-jarigen. De Belgische werknemer heeft een arbeidscontract van gemiddeld 86,4 % van een fulltime. Dit betekent dat, als de voltijdse arbeidsduur in ondernemingen 38 uur/week bedraagt, het gemiddelde contract een wekelijkse arbeidsduur voorziet van 32,80 uren/week. Dat percentage voor 2017 ligt zo’n 1 % hoger dan in 2014.
In Vlaanderen, waar de gemiddelde arbeidsduur al het hoogst was, stijgt de contractuele tewerkstellingsduur het meest. Hadden arbeiders drie jaar geleden gemiddeld nog een “uitgebreider” arbeidscontract dan bedienden, dan is dat verschil de laatste jaren grotendeels weggewerkt doordat de contracten van de bedienden in arbeidsduur gestegen zijn.
Uit de analyse van Acerta blijkt verder dat de gemiddelde contractuele arbeidsduur het laagste is bij bedrijven tot 5 werknemers (79,2 %), wat bijna 10 procentpunt lager is dan in bedrijven met +500 medewerkers die een werknemer gemiddeld het hoogste aantal arbeidsuren aanbieden (gemiddeld omvat een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur er 88,8 % van een fulltime job).
Dirk Wijns, Director Acerta Consult: “Op macro-economisch vlak is er een theoretisch productiepotentieel van meer dan 25 %. In tijden van arbeidskrapte loont het zeker de moeite om de mogelijkheden te bekijken of en hoe we dat potentieel kunnen inzetten. We denken hierbij aan de mogelijkheid om je medewerkers de mogelijkheid te geven extralegale vakantie te verkopen indien ze dat wensen. Ook loopbaansparen zou hier mogelijkheid kunnen geven tot flexibel inzetten van medewerkers.”
Van de contractuele arbeidsduur wordt 73,2 % effectief gepresteerd
De Belg presteert niet elk uur van wat contractueel is afgesproken met de werkgever. Er zijn tal van schorsingen die ervoor zorgen dat de feitelijke prestaties lager liggen dan de theoretische arbeidsduur. Voor sommige van deze schorsingen zal de werkgever toch het loon moeten betalen; voor andere is hij niet verplicht om enige vergoeding te geven. Zo zal een werknemer die zijn loopbaan vermindert tot een halftijdse job minder effectief presteren, maar de werkgever zal voor deze afwezigheden ook geen loon moeten betalen.
Dirk Wijns: “Een werknemer die enkel zijn 20 wettelijke vakantiedagen en zijn 10 wettelijke feestdagen opneemt werkt maximaal 88% van het theoretisch aantal arbeidsuren. Dat de realiteit een stuk lager ligt heeft vele verklaringen: naast het recht op vakantie en feestdagen kunnen werknemers ziek worden, afwezig zijn door tijdskrediet, de werkgever kan economische werkloosheid inroepen, enz. Voor het vaststellen van deze effectieve arbeidsduur hebben we geen rekening gehouden met de werknemers die reeds meer dan 1 jaar ziek zijn. Niettegenstaande ze dikwijls nog op de payroll van de werkgever staan, leveren ze helemaal geen prestaties meer. En veelal zal de werkgever deze werknemers ook geen vergoedingen meer moeten betalen.”
Vergelijken we de regio’s dan zien we dat werknemers in het Waalse Gewest verhoudingsgewijs het hoogste % van hun contractuele arbeidsduur presteren, met name 74,6 %. In Vlaanderen is dit percentage 73 %. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt 73,7 % van de contractuele arbeidsduur ook effectief gepresteerd. “Je ziet inderdaad verschillen tussen de Gewesten. Verschillende elementen kunnen dit helpen verklaren: verschillen in ziekteverzuim tussen regio, verschillen inzake bv. het gebruik van tijdskrediet, ouderschapsverlof, educatief verlof, …, of inzake het aantal bijkomende vakantiedagen dat toegekend wordt door werkgevers in deze regio, … .”
Zeer opmerkelijk is de vaststelling dat het aantal uren dat effectief gepresteerd wordt van deze die contractueel werden overeengekomen afhankelijk blijkt te zijn van de omvang van de onderneming. Een werknemer in een kleine onderneming werkt 18 % meer uren van zijn contractuele arbeidsduur dan een werknemer in een onderneming met meer dan 500 werknemers.
“Dat is inderdaad een frappante vaststelling. De verklaringen liggen voor de hand. We hebben reeds in andere studies gezien dat grote ondernemingen een groter ziekteverzuim kennen dan kleinere ondernemingen en dat de werknemers er meer gebruik maken van schorsingen als tijdskrediet en ouderschapsverlof dan in kleine ondernemingen. Bovendien zullen grote ondernemingen, eerder dan kleine ondernemingen, op bedrijfsniveau afspraken maken waarbij werknemers bijkomende vakantie kunnen genieten. Denk bijvoorbeeld aan anciënniteitsvakantie of een extralegale feestdag.”
63,2 % van de theoretische maximale arbeidstijd.
Wanneer de contractuele arbeidstijd gemiddeld 86,4 % bedraagt van de maximale arbeidstijd en werknemers van deze contractuele arbeidstijd gemiddeld 73,2 % presteren, dan betekent dit dat een gemiddelde Belgische werknemer gemiddeld 63,2 % van het maximaal aantal arbeidsuren ook effectief presteert. Bij een contractuele arbeidsduur van 38 uur/week impliceert dit dat een werknemer elke week gemiddeld 24 uur en 3 minuten presteert.
Omdat het percentage effectief gepresteerde werkuren in grote bedrijven kleiner is dan in kleinere ondernemingen – de omgekeerde verhouding dus dan bij de grootte van de contracten – zit er relatief weinig verschil tussen de bedrijven.
“Kleine bedrijven hebben meer deeltijdse contracten, in grote bedrijven wordt van de contractuele werktijd minder effectief gepresteerd. Mogelijks is er meer sociale druk in KMO’s waardoor er minder schorsingen zijn in kleine bedrijven?”
Bekijken we het resultaat voor bedienden vs. arbeiders, dan komen we voor de bedienden aan het positiefste percentage van gemiddeld aantal gepresteerde uren: 64,6 % voor bedienden vs. 61 % bij arbeiders.
Leggen we de percentages volgens de leeftijd van werknemers naast elkaar, dan zien we een lineaire daling zowel van de contractuele arbeidsduur in verhouding tot de voltijdse arbeidsduur (met een kleine knip voor de werknemers, ouder dan 60 jaar) als van de werkelijke prestaties binnen die contractuele arbeidsduur. Dirk Wijns: “Conclusie: een werkgever kan ervan uitgaan dat zijn werknemers in de leeftijdscategorie tussen 20 en 30 jaar van de theoretische werktijd het hoogste % van hun contractuele arbeidstijd ook effectief zullen presteren.”
Over de cijfers – De verzamelde gegevens zijn gebaseerd op de werkelijke gegevens van werknemers in dienst bij meer dan 40.000 werkgevers uit de private sector, waartoe zowel kmo’s als grote ondernemingen behoren. Het gaat over alle contracten van onbepaalde duur, dus geen interimcontracten of studentenjobs. De cijfers zijn exclusief schorsing door arbeidsongeschiktheid van meer dan 1 jaar (zgn. langdurige ziekte).