De Belgische arbeidsmarkt maakte in 2016 geen grote wijzigingen door. Onze klassiek erg gesegregeerde arbeidsmarkt bleef bijgevolg zeer heterogeen: de voorzichtige stijging van de werkzaamheidsgraad van immigranten met een niet-EU-nationaliteit in 2015 kon het jaar daarop niet bestendigd worden (daling van 42,7% naar 41,8%), waardoor de kloof ten opzichte van Belgen en EU-burgers opnieuw iets opliep. Ook de werkzaamheidskloof tussen mannen en vrouwen werd weer iets groter (tot 9,2 procentpunten), net als de kloof tussen laag- en middengeschoolden (22,1 procentpunten). De zeldzame uitzonderingen op die stagnerende trend zijn de loonkloof – de afstand tussen de gemiddelde bruto-uurlonen van mannen en vrouwen is de voorbije jaren blijven krimpen en beloopt nu nog 6,6% (van het mannelijk bruto-uurloon) tegenover gemiddeld 16,7% voor de EU – en de geleidelijk toenemende activiteits- en werkzaamheidsgraad van 55- tot 64-jarigen.
Dit alles blijkt uit de reeks tabellen betreffende de arbeidsmarktindicatoren die jaarlijks wordt opgesteld als bijlage bij het Nationaal Hervormingsprogramma dat elke EU-lidstaat aan de Europese Commissie moet bezorgen. Deze indicatoren worden jaarlijks uitgewerkt door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, in samenwerking met de Algemene Directie Statistiek (Statistics Belgium) van de FOD Economie en met de Gewesten en de Gemeenschappen. De tabellen geven een ruim overzicht van de Belgische arbeidsmarkt met in de meeste gevallen een spreiding van de cijfers per gewest en een vergelijking met het Europese gemiddelde. Deze vergelijking is mogelijk omdat tal van gegevens gebaseerd zijn op geharmoniseerde statistieken, zodat de vergelijking niet vervormd wordt door het gebruik van verschillende definities.
Werkgelegenheid en werkloosheid
Hoewel de werkloosheidsgraad in 2016 verder afnam, tot 7,7% – waarmee België beter scoort dan het EU-gemiddelde (8,4%) – bleef de werkzaamheidsgraad, zijnde het aandeel werkenden bij de bevolking op beroepsactieve leeftijd (20-64 jaar) vrijwel stabiel. Die laatste bedroeg 67,7% in 2016 (72,0% in Vlaanderen, 62,6% in Wallonië en 59,8% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De afstand tot de met Europa afgesproken doelstelling voor 2020 van 73,2% en tot het gemiddelde van 71% voor de EU-28 blijft bijgevolg belangrijk. Het aantal jobs steeg weliswaar vrij sterk, zij het dat die groei vooral te vinden is bij de diensten. In de sectoren industrie en bouw was er net een afname. Bovendien nam ook de bevolking op actieve leeftijd toe, wat de quasi stagnerende werkzaamheidsgraad verklaart.
De evolutie van de werkzaamheids- en werkloosheidsgraad vertoont weliswaar sterke verschillen naargelang deze wordt opgesplitst naar geslacht, leeftijd, herkomst of opleidingsniveau. Zo is de stagnatie van de werkgelegenheidsgraad sinds 2010 volledig het gevolg van een vrij sterke daling van het aandeel werkende mannen. Bij hen daalde de werkzaamheidsgraad tussen 2010 en 2016 met 1,2 procentpunten, terwijl hij bij vrouwen steeg met 1,4 procentpunten. Toch blijft in 2016 de werkzaamheidsgraad van de mannen (72,3%) nog steeds in belangrijke mate hoger dan die van de vrouwen (63,0%). Ook de werkloosheidsgraad is sinds 2012 hoger voor mannen (7,9% in 2016) dan voor vrouwen (7,4%). Het armoederisico in België steeg tussen 2015 en 2016, vooral bij werklozen, maar we vinden iets minder personen terug in huishoudens waar niemand werkt.
Na een lichte toename van de werkzaamheidsgraad bij de niet-EU-burgers in ons land in 2015 (tot 42,7%) daalde deze in 2016 weer naar 41,8% (hierbij dient wel de kanttekening gemaakt te worden dat de foutenmarge voor dit cijfer groter is vanwege de beperktere steekproef, meer gedetailleerde cijfers over de kloof tussen personen van Belgische en buitenlandse origine zijn te vinden in de Socio-economische Monitoring 2017). De afstand tot staats- en EU-burgers in ons land (respectievelijk 69,0% en 67,8% daarvan is aan het werk) blijft alleszins groot. Het verschil tussen recente immigranten – die hier minder dan 5 jaar verblijven – is zelfs nog groter: slechts 32,2% van de recente inwijkelingen van buiten de EU is aan het werk tegenover 69,3% van de EU-onderdanen. Met een werkzaamheidskloof van 27,2 procentpunten tussen staatsburgers en niet-EU-migranten zit België gevoelig boven het EU-gemiddelde (15,2 procentpunten). Ook de traditioneel grote kloof tussen de opleidingsniveaus blijft vrijwel gelijk.
Bij oudere werknemers, met name tussen 55 en 64 jaar, zien we een aantal positieve evoluties. De werkzaamheidsgraad bedroeg in 2016 45,4%, wat 13,6 procentpunten hoger is dan tien jaar geleden. Maar ook het gemiddelde voor de EU-28 steeg in dezelfde periode fors met 13 procentpunten tot 55,2% in totaal. Ook de activiteitsgraad van deze groep nam toe (+1,5 procentpunt). De gemiddelde duur van het beroepsleven (de periode waarin een persoon actief is) blijft volgens de recentste berekeningen weliswaar stabiel op 32,6 jaar.
Levenslang leren
Op het vlak van opleiding en skills zien we enkele voorzichtig bemoedigende evoluties in de indicatoren. In 2016 namen er opnieuw iets meer personen deel aan opleidingen (7,0% van de bevolking van 25 tot 64 jaar, en 6,8% van de werkenden), al zitten we nog ver van het Europese gemiddelde. Vrouwen volgen overigens vaker opleidingen dan mannen. Ook zien we in alle gewesten minder vroegtijdige schoolverlaters en iets meer personen die een hoger diploma hebben, en is het aandeel NEETs (personen in de leeftijdscategorie van 15 tot 24 jaar die noch werken, noch in opleiding of vorming zijn) afgenomen. Ten slotte zagen we in 2016 een lichte toename in de computer skills die 25- tot 54-jarigen zichzelf toeschrijven: het aandeel mensen met gemiddelde tot hoge skills neemt toe terwijl de groepen met lage of zelfs geen skills iets krimpen. Ook de internet skills gaan er licht op vooruit.
Minder arbeidsongevallen, maar vaker ziek
Het aantal arbeidsongevallen is de voorbije 5 jaar telkens gedaald, tot 116.447 in 2015. Ook het aantal personen dat een blijvende arbeidsongeschiktheid overhield aan een beroepsziekte zakte tussen 2015 en 2016 van 1.407 naar 1.117. Opvallend zijn de sterke verschillen tussen mannen en vrouwen. In 2015 hadden 68 mannen een arbeidsongeval met een dodelijke afloop, tegenover 3 vrouwen. Dit is mede te verklaren door het feit dat mannen meer tewerkgesteld zijn in sectoren waar de kans op een dodelijk arbeidsongeval het grootst is. Zo werken in 2016 bijvoorbeeld 12,5% van de mannen in de bouwsector, terwijl slechts 1,3% van de vrouwen in deze sector tewerkgesteld zijn. Helaas steeg tegelijkertijd het aantal loontrekkenden boven 50 jaar dat beroep doet op een ziekte- of invaliditeitsuitkering (van 207.670 naar 220.412), en ook de zelfervaren gezondheid van 55+’ers nam af.
En nog veel meer: al deze indicatoren en nog veel meer zijn terug te vinden op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (www.werk.belgie.be – module “Statistieken”: Indicatoren van de Europese Werkgelegenheidsstrategie).