Vandaag staat in de Kamercommissie Sociale Zaken het prioritaire wetsvoorstel van parlementsleden van de PS op de agenda dat de minimumlonen wil optrekken naar 14 euro per uur (ofwel 2.300 euro per maand). Dat betekent een stijging met 40% ten opzichte van de huidige minimumlonen. Voor de werkgeversorganisaties VBO, UNIZO, Boerenbond en UCM is dat onaanvaardbaar, economisch destructief en zorgt het voor georganiseerde werkloosheid.
Uit een onderzoek van de Amerikaanse econoom David Neumark blijkt bijvoorbeeld dat maar liefst 85% van alle studies over het minimumloon aangeven dat er een negatief effect is op private tewerkstelling.
Het voorstel is onaanvaardbaar omdat er volop sociaal overleg bezig is in uitvoering van het interprofessioneel akkoord. Er is tussen alle sociale partners, met uitzondering van het ABVV, een akkoord om de minimumlonen met 1,1% op te trekken en er wordt gesproken over een bijkomende stap. Één partner zorgt er al meer dan een half jaar voor dat de laagste inkomens de loonsverhoging van 1,1% die de rest van de private sector wel gekregen heeft, nu niet krijgt.
Daarnaast is dit voorstel economisch destructief. Jobs die betaald worden aan een loon tussen het minimumloon en 2.300 euro per maand zijn meestal jobs voor laaggeschoolden, met een beperkte productiviteit. Bovendien komen deze jobs relatief vaak voor in sectoren die het zelf al moeilijk hebben om te overleven. De werkgever heeft dus niet veel marge om loonsverhogingen toe te kennen. De kostprijs van deze banen zo drastisch optrekken – en zonder compensatie voor de betrokken werkgevers – zal dus onvermijdelijk tot zwaar jobverlies leiden. Heel wat laaggeschoolden en kansengroepen zullen hierdoor hun werk verliezen.
Voor de private sector bestaat er immers nog steeds een loonkostenhandicap van 11%, wat niet het geval is voor het wettelijk minimumloon. De uitvoering van deze voorgestelde maatregel betekent niets minder dan een handicap voor laagbetaalde arbeid op de arbeidsmarkt invoeren van meer dan 10%. In tegenstelling tot wat het wetsvoorstel beoogt, is er dus geen sprake van “een economische en sociale opleving” die “zal leiden tot een grotere sociale rechtvaardigheid en een stimulering van de economie”.
Ten slotte houdt men helemaal geen rekening met de hoge kostprijs van dit voorstel voor de sociale zekerheid. Een verhoging van het minimumloon heeft immers een automatische stijging van de werkbonus tot gevolg voor alle werknemers met een brutoloon tot 2.560,57 euro. Die werknemers genieten namelijk een vermindering van hun persoonlijke sociale bijdrage (werkbonus) die ze moeten betalen aan de sociale zekerheid. De berekeningsparameters van de werkbonus zijn gekoppeld aan het minimumloon. Dat leidt tot een kostprijs van honderden miljoenen voor de sociale zekerheid door het optrekken van het minimumloon. De bewering in de memorie van toelichting dat “’s lands financiën gezond worden” dankzij de optrekking van het minimumloon is zonder meer foutief.
Een verhoging van het minimumloon van 40% betekent een zekere vernietiging van heel wat jobs, zet een rem op verdere aanwervingen en duwt laagbetaalde arbeid uit de arbeidsmarkt. Uiteindelijk staat dit voorstel gelijk aan georganiseerde werkloosheid en houdt het een aanslag in op onze sociale zekerheid. VBO, UNIZO, Boerenbond en UCM roepen het parlement dan ook op om het dossier van de minimumlonen
verder te laten afhandelen door de sociale partners.
Bron : VBO, UNIZO, Boerenbond en UCM